Febr. 1913]
OORLOGSBEGROOTING 1918.
beschuldiging was tegen het Indisch bestuur, omdat, wanneer het
waar is dat langdurige patrouillediensten iemand min of meer doen
degenereeren en minder geschikt maken voor de beschaafde samen
leving, dat bestuur er zorg voor moet dragen, dat iemand niet met
dergelijk werk wordt belast, maar dat, wanneer hij een poos in de
wildernis heefc doorgebracht, hem de gelegenheid worde geschonken
een tijdlang in de beschaafde samenleving te zijn. Ik betreur het,
dat op Soemba op een zoo hardhandige en tactlooze wijze is opgetreden.
Intusschen blijkt dat op Flores, waar Deisenroth van November 1909
tot Augustus 1910 is werkzaam geweest, niets is voorgevallen waar
uit zou gebleken zijn, dat hij zich schuldig maakte aan wreedheden.
Ik lees in het verslag, dat ik daaromtrent heb ontvangen, het vol
gende
„Gedurende het tijdvak begrepen tusschen zijn optreden als afdee-
lingchef en de verplaatsing van Deisenroth naar Lomblem zijn d6n
controleur van Flores nimmer klachten over door dien onderofficier
gepleegde of bevolen wreedheden ter oore gekomen.
Wel werd er in dat tijdsverloop door een patrouille onder bevel
van dien sergeant in de maand Juli 1910 verzet ondervonden en
werden naar aanleiding van het daaromtrent in het journaal medegedeelde
nadere inlichtingen verzocht." Daarbij is niet gebleken, dat Deisenroth
zich aan wreedheden zou hebben schuldig gemaakt.
En omtrent het gebeurde te Lomblen schrijft de procureur-generaal
„De ten laste aan den evengenoemden sergeant in het schrijven gemelde
feiten zijn mij voorgekomen niet van dien aard te zijn, dat zij termen
opleveren tot strafvervolging, daar het optreden tegen de gewapende
benden van een blijkbaar niet goedgezinde bevolking moet worden
beoordeeld naar het eigen oogenblik waarop en de omstandigheden
waaronder dat optreden geboden werd en het uit de betrekkelijke
rapporten en brieven voldoende blijkt, dat daarbij is gehandeld niet
uit wreedheid of tot bereiking van persoonlijke of lage bedoelingen,
maar louter in de overtuiging van de noodzakelijkheid tot handhaving
van het gezag en in het belang van eigen veiligheid."
Dus de feiten die mij ter oore zijn gekomen wijzen er niet op, dat Deisen
roth, voordat hij naar Soemba ging, zich aan wreedheden zou hebben schuldig
gemaakt, maar ik erken, dat iemand die zoolang met patrouillediensten
belast is geweest niet naar het eiland Soemba had mogen gezonden wor
den. Evenwel, men moet nu niet het optreden van Pomboe als zoo
heel onschuldig voorstellen als hier gebeurd is. Het is waar, dat hij
zich op aanraden van ds. Wielenga heeft overgegeven, maar dat
heeft hij gedaan terwijl hij wist, dat er een vrij sterke gewapende
macht aanwezig was, en dat, als hij zich niet door bemiddeling van
dien predikant overgaf, hij toch den een of anderen keer in handen
van een patrouille zou vallen. Pomboe was wel degelijk schuldig, en
dat aldaar op dit oogenblik de rust hersteld is, is dunkt mij voor een
deel te danken aan het krachtig optreden van de gewapende macht
op Soemba. Trouwens, ik zou het zeer betreuren, als uit het gebeurde
daar ter plaatse werd geconcludeerd, dat in Indië altijd zoo gehandeld
298