Febr. 1913.] Oorlogsbegeooting 1913.
230
gevolg de onreine ziekten, die in Indië nog al veelvuldig voorko
men. Ten aanzien van het Indische leger heb ik de statistiek
nog niet gezien, maar de gegevens betreffende de marine in Indië
zijn inderdaad beangstigend als gevolgen aan de prostitutie verbonden.
En dan zou ik nog willen zeggen aan den Minister, indien men
in Indië tegen het concubinaat ingaat, het zelfs geheel wil af
schaffen, laat men dan vooral niet uit het oog verliezen, dat daarte
genover maatregelen moeten staan, die het vervelende garnizoensleven
in Indië voor den soldaat aantrekkelijker, degelijker en afwisselender
maken, opdat hij niet in de euvelen vervalt, die wellicht nog erger
zijn dan het concubinaat.
Wat betreft de militaire vereenigingen, ik zal thans niet op de
principieele quaestie ingaan, omdat bij een van de hoofdstukken van
de Staatsbegrooting daartoe waarschijnlijk wel gelegenheid zal zijn,
maar ik zou wel willen zeggen en daarop heeft de Minister mij
niet geantwoord dat, wanneer er opmerkingen komen van uit die
vereenigingen in een passenden vorm, daaraan gehoor zal verleend
wordenimmers daardoor kan de goede geest in het leger bevorderd
worden.
De heer Hugenholtz ontvangt voor de tweede maal het woord en
zegt: Mijnheer de VoorzitterHet antwoord van den Minister op hetgeen
ik gezegd heb over het vervoer van militairen door de Paketvaartmaat-
schappij heeft mij zeer weinig bevredigd. De Minister heeft een en ander
medegedeeld omtrent hetgeen men ontkent, en die men bleek te zijn,
zooais ik al vreesde, niemand anders dan de directie van de Paketvaart-
maatschappij zelf. Het spreekt vanzelf, dat die niet zal toegeven de
ergerlijke feiten die ik heb medegedeeld, maar indien de Indische re
geering inderdaad een degelijk onderzoek had gewild, dan had men
zich niet moeten tevreden stellen met eenvoudig bij de directie om
inlichtingen aan te kloppen. Als de Minister zegt, dat er voor de
militairen aan dek altijd ruimte wordt opengehouden, dat de privaten
goed zijn, voorzien van doovstroomend water, dat er afgesloten bad
gelegenheid is voor de militairen, dan is een van twee dingen waar:
of „men" die den Minister heeft voorgelicht liegt, of mijn informanten
liegeD. Er is geen tusschenweg mogelijk. Wat ik hier heb voor
gelezen, geeft met feiten precies aan wat de klacht is. Waar de
Minister heeft gevraagd om feiten, namen en data, wil ik het nu nog
eens zeggen. Men kan een van die vele feiten vindeD in het Cor
respondentieblad van den Bond van Minder Marinepersoneel van Sep
tember 1912, waar men op de tweede pagina onder het hoofd .Snoep
reisje" vindt een relaas van een reis met het stoomschip Rochussen
van Makassar naar Soerabaja van 11 tot 14 Mei 1912. Nauwkeuriger
kan ik niet wezen, en indien men inderdaad voornemens is de zaak
te onderzoeken, dan beeft men hier de gelegenheid. Ik heb nu maar
één zoo'n dingetje meegenomen, omdat het vervelend zou zijn al die zaken
hier voor te gaan lezen, maar al meer dan een jaar lai g kan men
in datzelfde blad geregeld dergelijke mededeelingen aantreffen van
menschen die er zich toe gezet hebben om telkens wanneer het vervoer