Febr. 1913.] Ooblogsbegeooting 1913. 232 geluisterd heeft naar het betoog, zooals ik dat heb opgezet. De mogelijkheid, dat men met deze aanbestedingen weer terugkomt naar Nederland, is toch niet uitgesloten. Indien wat de Minister hoopt, niet in vervulling treedt, moet men hier terugkomen. Nu heb ik in het begin van mijn rede duidelijk doen uitkomen, dat de wijze waarop de commissie zich had gedragen tegenover de leveranciers in ons land, niet van dien aard was, dat men daarmede uitlokte het opnieuw aan aanbestedingen deelnemen door die leve ranciers. Het heeft mij wel verbaasd, dat de Minister niet één woord over de houding, die men heeft aangenomen ten opzichte van die Nederlandsche leveranciers, heeft gezegd. Het is misschien mogelijk, dat op het oogenblik het oordeel van den Minister hieromtrent niet volledig kan zijn, in dat geval heb ik hoop, dat wij naderhand nog een en ander hierover zullen vernemen. Een van de gedupeerden zoo durf ik die leveranciers wel noemen heeft zich tot de Regeering gewend met de vraag of men alsnog de door hem vervaardigde schoenen kan betrekken, en hij heeft daarop, meen ik, geen definitief antwoord gekregen. Dat door deze heeren nogal schade is geleden, zal aan het Departement niet kunnen worden ontkend. Wanneer men zegt zooals in bedoelden brief staatgij moet de gewijzigde voorwaarden in acht nemen, gij moet opvolgen hetgeen uit Indië te dien opzichte wordt verzocht, en men deed dit, dan is men er nu, dunkt mij, niet af. Niet te verwonderen is het toch, dat men, gelijk in casu is ge beurd, heeft gedacht: indien ik mij nu maar goed gedraag naar de voor waarden heb ik kans, dat ik de levering behoud. Daarvan is het gevolg o-eweest, dat men zich groote uitgaven heeft getroost om zich voor de vervaardiging van dat schoeisel te outilleeren, en later hoorend dat men niet meer mag leveren een betrekkelijk groote schade leed. Wanneer daaromtrent niet een verklaring kan worden gedaan, dat men dit betreurt en nog zal overwegen of er in dit opzicht nog iets voor die menschen is te doen, stelt men zich, maar mijn meening, niet op een juist standpunt. Ik zou den Minister willen vragen deze zaak in zijn gedachten te houden. Ik zal voor mij zelf overwegen of er nog een oogenblik komt, waarop ik hierop zal terugkomen. De heer ter Laan ontvangt voor de tweede maal het woord en zegt Mijnheer de Voorzitter! Ik zal nu slechts enkele opmerkingen maken en daarbij hoop ik binDen de tien minuten klaar te zijn, aan welken termijn ik mij ook wel graag wil houden, indien ik aan de afspraak daartoe zelf heb medegewerkt, zooals nu het geval is, anders dan gisteravond. Wat de uitgaven betreft, antwoordt de Minister: die zpn naar ver houding niet gestegen, maar gedaald. Dat zegt niets in deze laatste jaren, nu de uitgaven voor geheel Indië zich om allerlei redenen zeer buitengewoon hebben uitgezet. Dat heeft met de legeruitgaven op zich zelf niet te maken. Mijn betoog blijft daardoor geheel overeind. Wanneer de Minister verder beweert, dat hij de verdediging voor Indië zoo goed mogelijk zal maken, geldt dat voor eiken anderen dienst

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1913 | | pagina 116