235 Oorlogsbegrooting 1913. [Febr. 1913. nog toe in concubinaat leefden, hun vrouwen wegzenden; dan °-aan die vrouwen de kazerne uit. Maar zij blijven in de nabijheid en men zal zich weer vergenoegen met den uiterlijken schijn. In dit geval doet zich de vraag voor, wat beter is: de vrouw buiten de kazerne of er in? Ik matig mij alweer geen oordeel aan, maar ik twgfel er zeer sterk aan, of een dergelijke maatregel goed zou zijn. Men wil nu 600 huwelijken toestaan, dat is zeer weinig; men blijft het dus op een akkoordje gooien met de zonde. Wanneer men 2000 gehuwde vrouwen had in plaats van 1000 bijwijven, om in den ouden stijl te spreken, dan zou dit ƒ200 000 kosten. Dit is op een begroo ting van 38 millioen voor oorlog nog heel weinig. Wat het gelde lijke betieft, geloof ik niet, dat de linkerzijde er bezwaar tegen zou hebben om het getal huwelijken van 600 te verhoogen tot 2000. Ook daar zit dus het verschil niet met „rechts"; trouwens de Regeerino' heeft niet eens een voorstel; men denkt er alleen nog maar aam A an dit stuk „Christelijke" politiek, waarover in de debatten en in de stukken is gesproken, blijft dus feitelijk niets over. Er is zelfs geen sprake bij de rechterzijde, om te probeeren van deze zaak iets te maken. Men spreekt er niet eens over. De heer Scheurer heeft verleden jaar nog een poging gewaagd, om iets te doen. Hij wilde een onderzoek instellen. De Minister heeft volkomen gelijk, als hij zegt, dat hij zéér weinig bereiken kan. Ter waardeering 'van het nuchtere antwoord van den Minister, zal ik nu geen stemming vragen over art. 238. Ik constateer alleen, dat ik het pleit nu al gewonnen heb; ik heb geen stemming meer noodig. De heeren van rechts zou den allen vóór het concubinaat stemmen; het is duidelijk. Zij doen dit nu ook, al vraag ik geen hoofdelijke stemming aan. Ik laat het echter bij deze woorden niet. Ik vraag er bijwat kan de Regeering wel doen? De Regeering kan de zorg op zich nemen voor de vrouwen en kinderen die door de militairen weggezonden wor den. Dit vind ik het gruwelijke van het concubinaat, dat de vrouwen en kinderen worden weggezonden. De Regeering zal er voor moeten zorgen, dat de vrouwen niet lager dalen tot den poel van ongerech tigheid en ellende, waar zoo velen nu in verzinken Wanneer er voor die vrouwen en kinderen zal worden gezorgd, dan zal ik een woord van dank spreken. Ik geef den Minister toe, dat het concubinaat in Indië niet te over winnen is, maar ik hoop, dat de Regeering haar steun zal schenken en haar aandacht wijden aan de pogingen, die van particuliere zijde worden aangewend, om deze gevolgen van het concubinaat tegen te gaan. Als hij de pogingen die in Indië van particuliere zijde worden aangewend, veel krachtiger wil steunen; als hij daarnaast zijn ei°-en werk doet van Regeeringswege, dan maakt hij zich verdienstelijk. Voor de vrouwen kan veel, voor de kinderen alles gedaan worden wat noodig is. Ti D,\heer Vlie9en ontvangt voor de tweede maal het woord en zegt: ik heb nog eens het woord gevraagd over de zaak waarover ik daar

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1913 | | pagina 119