Febr. 1913.] 236 OorIjOGSBegrooting 1918. straks heb gesproken. De wijze waarop ik dit heb gedaan is door den Minister genoemd zeer sober en dat is ook zoo, dat heb ik gewild. Ik had hier natuurlijk verhalen kunnen doen van hetgeen er is ge beurd, en dan had ik daarbij den indruk kunnen versterken van de groote gruwelen en ergerlijke zaken die er zijn geschied. Dat heb ik niet willen doen, hoofdzakelijk daarom, omdat ik een sterken indruk had ontvangen, dat wij in deze in de sergeanten Deysenroth en Idipg niet de eenige schuldigen hadden te zien. Ik heb die menschen niet willen belasten, omdat ik den indruk had, dat de eigenlijke verant woordelijkheid drukte op degenen die hen hadden uitgezonden voor een taak waarvoor zij niet berekend waren en uitgezonden met een opdracht, die niet juist was, die op valsche gegevens berustte. Van hetgeen is gebeurd wil ik dus niet de volle zwaarte leggen op die menscheD. De Minister heeft in de eerste plaats geen woord gezegd over hetgeen in deze mijn hoofdpunt was, n.l. de opdracht aan den sergeant Deysenroth door den lste-luitenant liijnders in bijzijn van den lste-luitenant van Krieken, welke opdracht steunde op valsche gegevens omtrent dezen Poemboe. Deze Poemboe werd voorgesteld als iemand, die voortdurend verzet pleegde tegen het Nederlandsche gezag, die om politieke redenen moest worden gevangen genomen en onschadelijk worden gemaakt, terwjjl in het Koloniaal Verslag deze alleen wordt genoemd een paardendief, die aan den haal gaat wanneer hij vertegenwoordigers van het Nederlandsche gezag achter zich be merkte. Bij de botsingen, die zijn voorgekomen, is er aa,n Neder- landsche zijde niemand gevallen. Deze man behoefde dus niet, gelijk ds. Wielenga zegt, op deze verschrikkelijke wijze te worden behan deld. Dat is een quaestie waarop de Minister niet heeft geantwoord en ik wilde zoo gaarne, dat hieromtrent klaarheid werd verkregen. Tot mijn verbazing zegt de Minister, dat Deysenroth niets op zijn geweten had en dat er bij vroegere gelegenheden, toen hij op Flores was, nooit iets was gebeurd. De Minister heeft een paar uittreksels voorgelezen uit een rapportaan wreedheden enz. had Deysenroth zich te voren nooit schuldig gemaakt. Hu was het juist een van mijn grieven, dat deze Deysenroth zich vroeger wel aan ongeoorloofde zaken had schuldig gemaakt op zijn tochten en toch nu op een dergelijke missie werd uitgezonden. Ik lees in de brochure van Zentgraaff, een in zeer gematigden stijl geschreven stuk, dat een anderen kijk op de zaak heeft gegeven: „Dat Deysenroth zich op Flores aan verschillende wreedheden heeft schuldig gemaakt, is reeds vroeger door ons medegedeeld. Minder bekend is het, dat daarover bij den controleur van Endeh (Flores) officieele klachten zijn ingebracht. De vraag is geoorloofd: op welke wijze die klachten zijn afgedaan. Ik zou willen vragen of de inlichtingen dsor den Minister gegeven afkomstig zijn van dezen controleur, of dat zij afkomstig zijn van ie mand, die weten kon welke klachten waren ingebracht. Op die vraag zou ik gaarne een antwoord ontvangen. En indien de berichten niet uit die bron komen, zou ik willen vragen, om alsnog die inlichtingen in te winnen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1913 | | pagina 120