240 Febr. 19] 3.] OORLOGSBEGKOOTING 1913. gewezen op de geringe „stoppingpower" van het geweer, waarmede onze soldaten gewapend zijn, en voldoening uitgesproken over eene verklaring van den Minister in de Tweede Kamer Handelingen Tweede Kamer 1909 1910, bladz. 250), dat Zijne Excellentie bereid was met zijn ambtgenoot van Oorlog in overleg te treden omtrent de wenschelijkheid der benoeming van eene technische commissie, die de opdracht zou beko men naar eene bevredigende oplossing van het vraagstuk te zoeken. Men had sedert dien niets meer van deze zaak vernomen en vroeg hoe het daarmede gegaan was en of een verslag was uitgebracht. In verband hiermede was de aandacht van sommige leden getroffen door de mededeeling in het Koloniaal Verslag 1912 kolom 52, dat „het geweer '95", het in Indië algemeen gebruikte, zal veranderd worden door, ten einde het lichter te maken, bij de reconstructie enkele onder- deelen te doeü vervallen. Deze leden wenschten eene waarschuwende stem tegen zulk eene reconstructie te doen hooren. Een geweer verkrijgt daardoor een ander ballistisch vermogen en de waarde van het geweer '95, dat in het algemeen goed is en voldoet, zal daardoor als oorlogs wapen dalen. Onderaf deeling 268. Werving. Terwijl de werfpremiën, ten einde het Europeesche element in het leger te vergrooten, verhoogd worden, verhoogt men die ook voor het Nederlandsche leger. Op die wijze biedt het Kijk tegen zich zelf op. Memorie van Antwoord. Concubinaat. Uit hetgeen door den ondergeteekende werd medege deeld op bladz. 56 der Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag van de Tweede Kamer en bij de mondelinge behandeling van deze begrooting Handelingen bladz. 1097) blijkt, dat de Regeering ten ernstigste bedacht is op het tegengaan van het concubinaat in de ka zernes. In verband met de verwijzing in het Voorloopig Verslag naar het geen werd opgemerkt in 5 der algemeene beschouwingen omtrent het denkbeeld om de soldijen van de mindere militairen, voor zoover zij gehuwd zijn, te verhoogen, veroorlooft hij zich er de aandacht op te vestigen, dat blijkens het door hem medegedeelde in de vergade ring der Tweede Kamer van 5 December j.l., de Regeering bereids hare aandacht gevestigd houdt op dit middel ter bestrijding van het concubinaat onder de mindere militairen. De ondergeteekende acht de wraking van het concubinaat in de kazernes in Indië, met een beroep op de zedelijkheidswetteu hier te lande in zoover niet gerechtvaardigd, dat daarbij over het hoofd wordt gezien het verschil tusschen de toestanden hier en ginds. Verdediging van Indië. Militie. Hoewel de ondergeteekende uit den aard der zaak geene mededeelingen kan doen omtrent hetgeen in den boezem der Staatscommissie voor de defensie van Indië wordt verhan-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1913 | | pagina 124