OORLOGSBEGROOTING 1913. [Febr. 1913. deld, meent hij wel de verzekering te kunnen geven, dat de van ver schillende zijden aangegeven oplossingen van het vraagstuk der In- landsche militie en de reeds meermalen, laatstelijk in de December aflevering van het tijdschrift De Gids door den gepensionneerden luitenant-kolonel F. C. Hering, gegeven wenken omtrent de instelling van een volksleger, aan de aandacht der Commissie niet zijn ontgaan. Reserve. Met waardeering nam de ondergeteekende kennis van de instemming, welke de in deze begrooting uitgedrukte maatregelen ter versterking van de reserve en ter verbetering van de positie der on derofficieren mochten verwerven. Hij is echter vooralsnog niet overtuigd van de wenschelijkheid om in Indië, hetzij door oprichting van nieuwe fabrieken, hetzij door uit breiding van de bestaande werkplaatsen, het volledig vervaardigen van wapenen, munitie, enz. mogelijk te maken. Daaraan toch, zouden groote geldelijke offers verbonden zijn, terwijl onafhankelijkheid van overzeeschen toevoer in het algemeen niet zou worden verkregen, vermits dan toch in elk geval de grondstoffen van elders zouden moe ten worden aangevoerd. Intusschen zal deze aangelegenheid allicht nader ter sprake komen, wanneer het door de Staatscommissie voor de verdediging van Indië uit te brengen advies daartoe aanleiding mocht geven. Expedities. Op bladz. 57 van de Memorie van Antwoord op het Yoorloopig Verslag der Tweede Kamer heeft de ondergeteekende zijn oordeel uitgesproken over de verantwoordelijkheid der betrokken chefs voor het gebeurde met de beide onderofficieren op Soemba. Daarnaar moge thans verwezen worden. Artillerie-materieel. Ook de ondergeteekende is van oordeel, dat uit de, trouwens zeer uiteenloopende, berichten betreffende de ge- vechtswaarde van de verschillende geschutsoorten in den Balkankrijg gebezigd, geen conclusie mag worden getrokken omtrent superioriteit van de eene soort boven de andere. Ook is hij van gevoelen, dat het wenschelijk is bij de levering van oorlogsmaterieel zoo mogelijk concurrentie op te wekken. In verband hiermede is dan ook aan de drie concurreerende firma's Ehrhardt, Krupp en Schneider de gelegenheid geschonken deel te nemen aan de beproeving van berggeschut in Indië. Van deze gelegenheid hebben slechts de firma's Ehrhardt en Krupp gebruik gemaakt, zoodat op dit oogenblik van beide firma's bergkanonnen in Indië vergelijkend be proefd worden. Dat bij die beproeving geen berggeschut van de firma Schneider mededingt, houdt geen verband met vrees voor verschillen in de tech nische bediening van het geschut, doch is alleen daaraan te wijten, dat die firma aan hare aanvankelijk zonder eenig voorbehoud gedane toezegging om proefgeschut naar Indië te zenden, later eene voor de Regeering onaannemelijke voorwaarde heeft verbonden. Ter zake moge 241

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1913 | | pagina 125