De reserve voor het Indische Leger. [Febr. 19] 3.
we daarvan voor de aanvulling van het inlandsch element nooit
iets te wachten hebben. Dit stelsel behoort daarom voor in
landers zoo spoedig mogelijk te worden losgelaten.
Tenslotte dient het stelsel door X voorgesteld bewaard te
worden tot alle andere blijken gefaald te hebben, en dan ge
bruikt te worden tot tijd en wijle men meent, dat het oogenblik
voor een Inlandsche militie op Europeeschen voet gekomen is.
Betreffende alle andere min of meer phantastische voorstellen
als van Heririg, Kerkkamp, Nijpels, c. s. gelooven we niet beter
te kunnen doen dan de woorden aan te halen, waarmee de
Generaal Michielsen een jaar geleden die voorstellen veroor-
deelde: „Maar hoe meer ik mijn gedachten over dit onder
werp (een Inlandsche militie als bovenbedoeld) heb laten gaan,
des te meer ben ik tot de conclusie gekomen, dat de tot dus
ver met betrekking daartoe in overweging gegeven voorstellen
prcictisch onuitvoerbaar moeten worden geacht" (2)
In het voorgaande werd gezegd, dat het niet-tot-het-staan-
de-leger-behoorend deel van het leger moest dienen om:
le het staande leger op oorlogssterkte te brengen,
2e nieuwe eenheden te vormen,
3e voor de aanvulling gedurende den oorlog.
Hiertoe kunnen n. o. m. dus in aanmerking komen:
a. de 4600 man van de reserve 1913,
b. de bestaande en nieuw op te richten barisankorpsen.
Al gelukt de methode sub a volkomen, dan geeft zij toch
niet voldoende manschappen (bijna 2400 gaan er reeds af voor
den trein) om de ad le genoemde taak te volbrengen.
Dit is echter ook niet bepaald noodig, daar o. i. het verband
beter wordt, wanneer men de barisan in oorlogstijd zooveel
mogelijk in het leger opneemt. Men zou van alle bataljons
de vierde compagnieën kunnen bezigen tot het op sterkte bren
gen (ongeveer 225 voor den velddienst ten volle geschikten)
van de drie overige compagnieën en als vierde compagnie een
131
1) Cui'siveering van ons.
2) Verslag I. K. V. No 37.