Febr. 1913.] De resebve voor het Indische Leger.
Schrijver toch zegt, over het door mij wenschelijk geachte
stelsel sprekende:
„Wat hier ook van zij, uit eene beschouwing van de bo
vengenoemde cijfers moet men tot het besluit komen, dat de
reserve van X de duurste, en dws, als de geoefendheid niet in
het gedrang komt x) de minst aanbevelenswaardige is", en iets
verder
„Ten slotte dient het stelsel, door X voorgesteld, bewaard
te worden tot alle andere blijken gefaald te hebben".
Bemoedigend is dat oordeel nietvooral de laatste uitspraak
is vernietigend. Ontmoedigd werd ik echter niet, en dit is dan
ook de reden, dat ik gaarne gebruik maak van het aanbod
der redactie om in een naschrift van repliek te dienen.
Het vernietigend oordeel van S. berust in hoofdzaak op de aan
het door mij aangegeven stelsel verbonden hooge kosten, waar
bij door hem nog wordt aangenomen, dat de door mij genoem
de bedragen op eene vergissing berusten, dan wel dat kosten
in rekening werden gebracht, welke onder een ander hoofd
op de begrooting behooren voor te komen. Hoe zal nu wel
zijn oordeel luiden, als ik verklaar, dat geen vergissing plaats
had. Zeker, het is jammer, dat men bij het noemen van cij
fers niet altijd de berekening er bij kan geven, maar dat
zou te veel gevergd zijn van de redactie van het tijdschrift,
die, naar vermeend wordt, toch reeds moet woekeren met
de beschikbare ruimte. Nu echter S. de juistheid van
enkele cijfers in twijfel trekt, zullen we een beroep doen op
de lankmoedigheid van de redactie en eene berekening aan
bieden van het door hem gewraakte bedrag van ruim twee
millioen gulden, hetwelk meer benoodigd is voor de uitbeta
ling van gagementen, op gevaar af dat S. de wijze van bere
kenen teHollandsch vindt.
Volgens het K. V. werden over een tiental jaren gemid
deld per jaar gegageerd 597 Amboineezen en Inlanders, waar
van 60 wegens volbrachten diensttijd.
Nu werd aangenomen, dat van de resteerende 537 gegageer-
138
1) Cursiveering van mij.