237
OORLOGSBEGROOTING- 1913.
[Febr. 1913.
De Minister stemt evenwel toe dat deze Deysenroth op deze wijze
niet had mogen worden uitgezonden, maar hij heeft daarvoor een an
dere reden dan die ik meen dat de ware is. De Minister zegt dat
die man te lang in de rimboe was geweest en te veel patrouilledienst
had gedaan en dat men zoo'n man niet voor een dergelijke zaak
moest uitzenden. Ik acht die mededeeling van zeer veel gewicht,
maar dit komt er dan nog bij. Men wist vroeger al iets van dien
man, bovendien wist men dat hij te lang patrouilledienst had gedaan
en men zendt hem bovendien uit met een opdracht waarvan hij een
verkeerde voorstelling had. Hij meende een politieken misdadiger te
moeten opsporen, terwijl het maar een gewonen paardendief' gold, en
natuurlijk heeft dit eenigen invloed op de wijze van optreden. Bo
vendien schijnt de Minister dien Poemboe wel wat gewichtiger te
maken dan hij is. Dit ten officieel stuk als het Koloniaal Verslag en
uit andere stukken, ook uit de mededeelingen van ds. Wielenga, is
gebleken dat die Poemboe niets liever wenschte dan in vrede en rust
te leven, maar niet wist waarom men altijd achter hem aan zat.
De man ging aan den haal, wijl men hem vervolgde, en dat zou
iedereen doen, waarschijnlijk ook de Minister. Mijnheer de Voorzitter!
Wat heeft deze Poemboe nu eigenlijk gedaan? Ik heb de zaak uit
voerig nagegaan, maar ik heb er niets van kunnen vinden. Het is
merkwaardig dat die man zich bij de eerste poging die ds. Wielinga,
die met hem in nauwere aanraking kwam, deed, liet overhalen om zica
te onderwerpen.
Mijnheer de Voorzitter! Ik blijf er bij dat de eigenlijk schuldigen
in deze zaak buiten de gevangenis zijn, dat zijn de menschen die aan
ongeschikte personen een opdracht geven die op valsche gegevens be
rust. Hu zegt de Minister dat het toch een uitzondering was. Mijn
heer de Voorzitter! Dat moest er nog bijkomen, dat het regel was,
maar in elk geval werpt het dan toch een somberen schijn op het
Kfederlandsch-Indiscb leger.
Mijnheer de Voorzitter! Overtuigd dat hier de werkelijk schuldigen
niet gevat zijn, zou ik willen eindigen met te zeggen: laat de men
schen niet 4jaar in de gevangenis zitten; laat deze krankzinnigen,
deze lijders aan Tropenkoller, uit Indië gaan, laat hen desnoods bij
de koloniale reserve hun tijd uitdienen, maar laat ze niet den vollen
tijd in de gevangenis zitten.
De heer de Waal MalefijtMinister van KoloniënMijnheer de
VoorzitterDe laatste geachte spreker drong aan op het geven van
gratie aan de beide veroordeelden, de sergeanten Deysenroth en Ideng.
Ik zal daartoe nooit medewerken. Dergelijke personen die zich zoo
vergrijpen aan de zedelijkheid en die daden doen, die een blaam leg
gen op het geheele Nederlandsch-Indische leger, behooren exemplair
te worden gestraft.
Er kunnen natuurlijk verzachtende omstandigheden worden gepleit,
en die zijn gepleit, maar gestraft moeten zij worden en het doet mij
genoegen dat de autoriteiten in Indië er ook zoo over denken en er