Gemengde Compagnie.
[Maart. 1913.
daardoor ook in garnizoen tot wederzijdsche waardeering op
te wekken.
De oud-overste Hering heeft natuurlijk niet de bedoeling
gehad een minder gunstig oordeel over de compagnies-com
mandanten uit te spreken, maar heeft zich laten medeslepen
door zijn denkbeeld, afscheiding der verschillende rassen onder
daartoe met zorg uitgekozen officieren.
Ook dit met zorg uitkiezen is een utopie: Al zoude het
aantal compagnies-commandanten verdeeld worden in diie
categorieën, waarvan de eerste speciaal geschikt weid geie-
kend met Europeanen, de tweede met Amboineezen en de
derde met Inlanders om te gaan, de noodzakelijke eischen
der practijk zouden deze kunstmatige indeeling spoedig om
ver gooien. Aan iederen compagnies-commandant moet de
eisch worden gesteld, dat hij elke compagnie, van welke
samenstelling ook, naar behooren kan aanvoeren. En dat kan,
daar hij in zijn langdurigen luitenantstijd voldoende men-
schenkennis heeft opgedaan om met de verschillende lassen
te kunnen omgaan. Hoewel kennis van speciale talen als
Javaansch, Soendaneesch, enz. van groot belang is te achten,
treden bij de aanvoering de karaktereigenschappen van den
commandant in de eerste plaats op den voorgrond. Een
flink, voortvarend chef, waarvan bezieling uitgaat, zal aan
alle rassen vertrouwen inboezemen, en zal datgene kunnen
bereiken, wat voor minder krachtige karakters onmogelijk
zal blijken te zijn.
A. Geertsema Beckering.
Majoor Infanterie.
265