voor het Nederlandsch-Indische Leger. [Maart 1913. Evenzoo komt het mij voor, dat, wanneer de uitwerking van 's vijands vuur de werkzaamheid van de cavalerie belem mert (p. 56 (1)en het dus al bekend is, dat zich op bepaalde punten vijandelijke troepen bevinden, de infanteriepatrouilles niet meer ophelderenmaar verkennen. Nu kan men zeggen, dat de naam er weinig toe doet en dat een voorschrift geen tactisch leerboek is, maar namen dienen ter verduidelijking van begrippen en voorschriften moeten voldoende waarborgen geven voor eenheid van opvat ting. Daarom vind ik het Nederlandsche Velddienstvoorschrift duidelijker, waarin achtereenvolgens worden behandeld: Uitvoering van den verkenningsdienst. 138 t/m 140. Verkenningspatrouilles141 152. Verkenningsdetachementen 153 155. Verkenningskorpsen156 160. Uitvoering van den ophelderingsdienst. 161 162. Ophelderingspatrouilles (Officiers patrouilles)163. Ophelderingsdetachementen. 164 en 165. Ophelderingskorpsen166 167. Vooral zij daarbij de aandacht gevestigd op de 164 en 166, waarin wordt gesproken van het uitzenden van verkennings patrouilles (detachementen) door ophelderingsdetachementen (-korpsen) en waaruit dus weer blijkt, dat de verkennings dienst een onderdeel kan vormen van den ophelderingsdienst. Wil men om de zaak zoo eenvoudig mogelijk voor te stepenjn y. V. geen onderscheid maken tusschen op helderen en verkennen, zou in dat voorschrift uitsluitend van verkennen" kunnen worden gesproken. Daar de G. H. reeds het doel, den invloed op het gevecht van en het on derling verband tusschen den ophelderings- en den verken ningsdienst behandelt, zou het V. V. kunnen volstaan met een voorschrift omtrent de wijze van uitvoering van laatst genoemden dienst. i. m. t. i9i3. 20. 2 75

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1913 | | pagina 35