Leger en Dloot bij de uerdediging nan Eederlomdsch-Indië. (flnfooord aan den 5eer Dijineide.) In de eerste plaats een paar woorden naar aanleiding van schrijvers slotopmerking, dat hij het woord „animositeit", in betrekking tot een door hem geschreven artikel door ons gebezigd, liever zou hebben gemist. Gaarne verklaren we, dat we niet bedoeld hebben een onaangename beteekenis in die woorden te leggen. Zij zijn ons meer uit de pen gevloeid in verwondering over het feit, dat men tegen zulk een tast baar onzinnig courantenbericht zoo hevig kon te velde trekken, en om te kennen te geven, dat men door zoo te handelen licht aanleiding geeft tot de veronderstelling, dat men door bijoogmerken gedreven wordt. De heer Nij weide wijdt in zijn artikel eenige beschouwingen aan twee punten van ons betoog, n.l. 1. de waterverplaatsing der dreadnoughts, 2. de wenschelijkheid van bondgenootschappen. ad 1. Het is niet dan met eenigen tegenzin, dat we ons gedwon gen zien op dit punt, dat we opzettelijk op den achtergrond gehouden hadden, dieper in te gaan. We schreven toch reeds in het door S. aangevallen gedeelte van ons opstel, dat we als officier van de landmacht meenden beter te doen niet in te gaan op de samenstelling van de vloot. Alleen „om de gedachte echter eenigszins te bepalen", schre ven we, „zouden we willen vermelden, dat wij (ons zulk) een vloot niet kunnen voorstellen als een torpedovloot." Nu heeft de heer N. zich doen kennen als een voorstander van de torpedovloot, le omdat hij huiverig is, dat Nederland toch geen up to date dreadnoughts zal kunnen bouwen, daar 243 1) Deze woorden zijn in het oorspronkelijke stuk uitgevallen, t.M. T. 1913. 17.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1913 | | pagina 3