Maart. 1913.] Leger en vloot bij de verdediging v. Ned.-Indië.
is n. o. m. ook thans nog de eenige oplossing een defensief
bondgenootschap met één, liefst met meer mogendheden.
Waar na de heer N. zegt: „in het daarop volgend betoog
tracht de heer de F. aan te toonen, dat we in de allereerste
plaats moeten streven naar het verkrijgen van bondgenoo-
ten", daar moeten we er even op wijzen, dat we de woor
den „in de allereerste plaats" niet voor onze rekening ne
men, daar die er door den heer N. zijn bijgevoegd, en dat
verzuimd is er bij op te merken, dat dat streven noodig is in
het geval we te doen krijgen met de machtigste maritie
me mogendheid. Op deze kleinigheden na, geeft het resumé
van den heer N. onzen gedachtengang weer.
„Waarom", citeert de heer N. ons verder, „zou Oostenrijk
met zijn onbelangrijke kustlijn anders een krachtige vloot
bouweneen vloot bijna even sterk als die van Itatië, dat
vrijwel een eilandenrijk is—als het niet was om aan zijn
verplichtingen als bondgenoot te voldoen en zijn bondgenoo-
teD te behouden
Vooral tegen deze zinsnede, tegen dit voorbeeld ter illustra
tie van wat andere mogendheden doen om zich tegen alle
eventualiteiten zoo sterk mogelijk te maken, trekt de heer
N. te velde.
Aangezien we nu noch iets „fundamenteels" hebben beweerd
te zien in Oostenrijks vlootbouw, noch de handelingen van dat
land als „basis" voor onze beschouwingen hebben genomen,
zouden we dit punt kunnen voorbijgaan. We zullen dit niet
doen, we willen zelfs den schijn vermijden, dat we inderdaad
—zooals de heer N. het welwillend uitdrukt—zonder een oogen-
blik nadenken dit voorbeeld ter illustratie aanhaalden.
Hij zegt: dit voorbeeld is geen voorbeeld (blz 8); Oostenrijk
bouwt zijn vloot in de eerste plaats tegen Italië (blz 5);
de stelling, dat Oostenrijk ook maar een cent voor zijn
vloot zou hebben uitgegeven om aan zijn verplichtingen als
bondgenoot te voldoen, moet dan ook absoluut worden verwor
pen onze voorstelling van de redenen van den Oostenrijkschen
vlootbouw is „geheel en al ODjuist".
248