Leger en vloot bij de verdediging v. Ned.-Indië. [Maart. 1913.
Om tot een met zulk een zeldzame beslistheid uitgesproken
conclusie te komen, moet men wel over de meest onbetwist
bare bewijzen kunnen beschikken.
Gaan we daarom eens na op welke rotsvaste fundamenten de
heer N. wel zijn absoluut-zeker-weten baseert.
Zijn bewijzen blijken dan te zijn:
Ie. Een aanhaling uit een werk van den admiraal Mahan,
welke aanhaling voor drie vierden uit een courantenbericht
bestaat,
2e. Een „alles zeggenden" titel van een opstel,
3e. Tal van andere bewijzen, die de criticus echter niet noemt.
Daar men nu als regel begint met de meest klinkende be
wijzen in het vuur te brengen, nemen we voorloopig aan, dat
de heer N. aan de beide genoemde de meeste waarde toekent,
en de rest wat minder overtuigend is.
Wat nu het tweede bewijs betreft, zouden we slechts in
het midden willen brengen, dat we titels, of ze veel zeggen
of zwijgen, gevaarlijke dingen vinden, en wij voor onsereen
beetje huiverig voor zijn. Hoe dikwijls wordt men niet teleur
gesteld bij de lezing van een artikel, dat men op den titel
afgaande begon. Titels zijn soms gewoonweg mystificaties. De
heer N. zal toch ook wel niet het vermakelijke geval vergeten
zijn, dat een werkje, getiteld: „Die Schildwut, eine neue Krank-
heit" door den bibliothecaris van een zekere onderwijsin
richting netjes was ondergebracht onder medische en aanver
wante werken. Wie zou dat op den titel afgaande niet gedaan
hebben? Tot op een zekeren dag ontdekt werd, dat het han
delde over een toenmaals zeer actueel vraagstuk, n.l. het aan
brengen van schilden aan de veldkanonnen, iets wat de schrij
ver der brochure min of meer krankzinnig vond. Ja, de titel
zei alles, alleen niet wat men dacht!
En dan wil de heer N. nadat we zulke dingen beleefd heb
ben, ons afschepen met een titel, neen erger, met een titel-sec
het bewijs leveren, dat we het geheel en al mis hebben
Dat kan hij toch niet meenen! fin dan deze titel. We moeten
eerlijk erkennen, dat we geen blasse Ahnung hebben waar
249
i