April 1913] Korte Mededeelingen. 5et slapen Dan de inl; militairen met hunne nroumen en kinderen in de kazerne. 430 aanduidt, dat men in gemeenschap van anderen zich aan muiterij, „oproermaken" heeft schuldig gemaakt. Dit is geheel iets anders dan geweren stukslaan. Ook schijnt de toepassing van Art. 100 C. "W. uitgesloten, omdat eenige andere daden van geweld" niet tegen den meerdere in rang zijn gepleegd; de meerdere, dien de vernieler denkt te treffeD, zal als regel niet tegenwoordig zijn bij 't stukslaan der geweren. Eve'nmin acht ik in zoodanig geval Art. 193 C. W. juncto Art. 17 van toepassing, omdat door 't stukslaan van geweren de persoon in kwestie geen geldelijk voordeel behaalt, hetgeen met '„verkoopt of verpandt" (Art. 193) wèl het geval is; een van de essentieele ken merken van het in Art. 193 strafbaar gestelde feit ontbreekt derhalve. Ook de zienswijze van de Bedaktie kan ik niet deelen, want na het geweer stuk geslagen te hebben, stelt de dader het weder ter be- schilTking vais het gouvernement. Nu kan men de elementen „weg neming" en „eigendom van een ander" als bestaand aannemen, (ik zou het ook durven en m. i. met recht), doch de „arglist" is hier niet aanwezig, omdat de „wegneming" alleen geschiedde met het doel om het weggenome tijdelijk te gebruiken (stuk te slaan) en daarna weer terug te geveD. Het lage misdrijf kan niet zwaar genoeg worden gestraft, doch hier voor is m. i. voldoende gelegenheid door het hoofdelement te zoeken in beschadiging van een anders goed. Art. 358 W. E. stelt strafbaar, „ieder, die moedwillig, door welk middel ook, gebouwenof andere werken, die hij weet, dat aan anderen toebehooren, geheel of gedeeltelijk vernielt. Nu geef ik toe, dat ook dit artikel er met alle macht bij gesleurd moet worden, doch als men de geweren niet onder „andere werken wil rekenen, zal het toch weinig moeite kosten om „gedeeltelijke ver nieling" te constateeren van de gebouwen of wat zich daarin bevindt, veroorzaakt door het stukslaan der geweren. Ik voor mij zou niet huiveren om het geringste spoor van gebezigd geweld, zichtbaar aan vloer of anderszins, in dezen aan te grijpen, om den delinquent schuldig te verklaren aan het misdrijf van gedeeltelijke vernieling van Art. 358 W. E. D. Roelofsma. Kapt. Inf. Bij de oorlogsbegrooting voor 1913 is door verschillende leden van de Tweede Kamer gesproken over het concubinaat in de kazerne; daarbij werd van de Inlmilitairen soms ook gezegd, dat zij met hunne vrouwen in concubinaat leven. 1) De arglist is aanwezig, omdat op het oogenblik dat liet misdrijf wordt begaan, noch de eigenaar noch de gebruiker het geweer onder hunne cln^cte berustino- hebben. De restanten hout en staal zijn nagenoeg waardeloos. Red.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1913 | | pagina 112