van Japan in 1912.
[April 1913.
Vermeldenswaardig is het streven van het Japansche leger
bestuur om al het oorlogsmaterieel zelf te vervaardigen, ten
einde onafhankelijk te zijn van het buitenland. Natuurlijk
zijn de voortbrengselen der jonge Japansche nijverheid nog
niet van dezelfde goede hoedanigheid als hetgeen door
Europa en Amerika wordt geleverd, zoodat men aan tegen
vallers blootstaat. Klaarblijkelijk moet het nieuwe berggeschut
daartoe gerekend worden, terwijl eene poging om zware ka
nonnen voor de kustartillerie te vervaardigen, evenmin naar
wensch is geslaagd, Niet zonder spanning wordt thans afge
wacht, hoe de hier te vervaardigen zware stukken voor de in
aanbouw zijnde slagkruisers zullen uitvallen echter schijnt toe
zicht van buitenlandsche deskundigen hierbij niet uitgesloten.
Zooals bekend is, beheert het Ministerie van Oorlog de
staalijzerfabriek te Wakamatsu (Kyushiu), de grootste inrich
ting van dien aard in Japan. Het bedrijf schijnt den staat
veel geld te kosten, doch in den laatsten tijd luiden de be
richten gunstiger.
De fabriek ontvangt haar erts voor een groot deel nog uit
Hupeh (China). Pogingen om de daar aanwezige mijnen onder
Japansch beheer te brengen zijn mislukt. Sedert 1907 ontvangt
de fabriek ook erts uit Korea, Van groot belang is het ont
dekken van meerdere rijke mijnen aldaar. Worden de hoog
gespannen verwachtingen, welke men van de opbrengst dezer
mijnen heeft, verwezenlijkt, dan bestaat er alle kans, dat
Japan voor de vervaardiging van zijn oorlogsmaterieel wer
kelijk onafhankelijk van het buitenland wordt, al zal men
verstandig doen het voorloopig niet zonder voorlichting van
buitenlandsche deskundigen te willen stellen.
Ten slotte wordt nog medegedeeld, dat Japan ongeveer
150000 ton ruw ijzer per jaar vervaardigd. Hiervan is 30%
afkomstig van Japansche erts en 70% wordt te Wakamatsu
uit Koreaansch en Chineesch erts gewonnen. Bovendien
worden jaarlijks uit Cnina en Europa nog ongeveer 300000
ton ruw ijzer en staal ingevoerd.
343