April 1913.] Beschouwingen over het Velddienstvoorschrift. tachementen vooruitschuift, tegen den geest van het voor schrift handelt. Om echter alle misverstand weg te nemen, zou het aanbeveling verdienen om: le. in p. 83 (2) het slot v/m „terwijl" te doe n vervallen 2e. daarna eene bepaling te doen opnemen, volgens welke van de in de le alinea (van p. 85) genoemde afdeelingen, die, welke rechtstreeks ODder den voorpostencommandant staan, voorpos tendetachementen worden genoemd, welke wederom tot eigen beveiliging en tot waarneming veldwachten voor zich uitschui ven, waarbij evenwel dient te worden opgemerkt, dat bij kleine troepenafdeelingen de voorposten-detachementen kunnen ver vallen, zoodat dan de rustende troepenmacht rechtstreeks wordt beveiligd door veldwachten 3e. hierna weder eene andere bepaling te laten volgen luidende; „In het geval, bedoeld in de 2e alinea hierboven, kan het „bovendien noodig zijn tusschen de voorpostendetachementen „en de rustende troepenmacht eene afdeeling te plaatsen als voorpostenreservewelke tot taak heeft de voorpostendetache- „menten te ondersteunen." 4e. p. 92 te doen luiden „De sterkte van iedere veiligheidsafdeeling moet worden „vastgesteld in verband met haar taak, de beteekenis van haar „opstellingspunt en den afstand tot den vijand. Bij de infan terie zal de sterkte der voorpostendetachementen in den „ïegel niet minder bedragen dan IJ sectie en niet meer dan 2 „compagnieën, die der veldwachten niet minder dan 3 groepen en „niet meer dan IJ sectie. Cavalerieveldwachten zijn gewoonlijk „niet sterker dan 1 peloton. (x) Zijnde sectiën, compagnieën „en pelotons echter belangrijk zwakker dan de oorlogsformatie „aangeeft, dan bunnen de veiligheidsafdeelingen uit een grooter „aantal organieke eenheden bestaan." De toevoeging van dezen laatsten zin wordt noodig geacht in verband met de bekende sterktevermindering van troepen in ooilogstijd door ziekte,'s vijands wapenwerking, als anders zins. 364 (1) Vgl p. 152 (1)

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1913 | | pagina 46