April 1913.] Beschouwingen oyer het Velddienstvoorschrift. b. op de noodzakelijkheid van eene uitstekende organisatie van en veiligheidsdienst, maar vooral van den verkennings- dienst, teneinde tijdig 's vijands hoofdaanvalsrichting te kunnen vaststellen en te voorkomen, dat reserves in eene vei keerde richting worden gedirigeerd; c. in verband met punt b, op het groote nut van een uit gebreid net van gemeenschapsmiddelen en eene uitstekende oiganisatie van den waarschuwingsdienst; d. op de moeilijker aflossing van de voorste veiligheids- a deelingen, waarom deze tot het meest noodzakelijke moeten worden beperkt en langer ter plaatse moeten blijven, ook in verband met de omstandigheid, dat men in bergterrein minder snel geonenteerd is. Soms kan evenwel het guurdere klimaat pleiten tegen een langer ter plaatse blijven van dezelfde af- deeling; e. op den langeren tijd, die reserves noodig hebben om op te rukken, waarom zij niet te ver achterwaarts moeten zijn gelegen en de voorste afdeelingen zich langer moeten kunnen handhaven; f. op de verhoogde noodzakelijkheid van goede bewaking der flanken; 6 g. op het nuttig gebruik, dat bij de voorposten kan worden gemaakt van bevolkingsformaties, gesteund door afdeelingen van het eigen leger. H. M. Luchsinger. Cworclt vervolgd). 380

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1913 | | pagina 62