April 1913.] De Militair-Politieke Toestand te berusten. Hoewel Saionji er tot dusverre in geslaagd was de zaak op de lange baan te schuiven, moest het nu wel tot eene uitbarsting komen. Terwijl hij verlangde, dat het geld verkregen door reorganisatie van elk Ministerieel De partement, zou worden gebruikt tot verlichting van den belastingdruk en ten behoeve van de zeemacht, wenschte Generaal Uyehara de in zijn Departement te besparen gelden te gebruiken om de twee nieuwe divisiën te betalen, waartoe dit terloops opgemerkt deze gelden niet voldoende zijD. In den morgen van den 2den December hadden beide bewinds lieden hun laatste onderhoud over de zaak in quaestie en toen overeenstemming onmogelijk bleek, begaf de Minister van Oorlog zich regelrecht naar het paleis om zijn ontslag rechtstreeks bij den Keizer in te dienen (J). Saionji liet zich door dezen stap niet intimideeren, doch handhaafde zijne meening. Den Keizer een anderen Minister van Oorlog voorslaan, zou de crisis niet opgelost hebben, omdat geen opperofficier het wagen zou de uitbreidingsplan nen te laten varen, terwijl de bestaande bepalingen het be noemen van een burger aan het hoofd van een Militair Departement verbieden. Een Keizerlijk bevel aan den Minister van Oorlog om zich naar de meening van den Minister-pre sident te voegen, kwam niet en zoo bleef Saionji niets anders over, dan het ontslag van het geheele kabinet aan te bieden, hetgeen den 3den December volgde. Gedurende de crisis uitte zich de openbare meening, voor zoover men daarvan in Japan spreken kan, geheel ten gunste van Saionji. Nagenoeg de geheele pers bleek aan zijne zijde te staan, de kamers van koophandel in de groote steden betuig den hem hare sympathie en de Seiyukai, eene politieke partij, 324 (1) Men vond het bij de landmacht iets ongehoords, dat gelden verkregen door bezuiniging op het leger ten behoeve van de zeemacht zouden gebruikt worden; blijkens een persgesprek sloot Yamagata zich geheel daarbij aan. Nu moet bij de beoordeeling van een en ander in het oog gehouden worden, dat de hierbedoelde bezuinigingen volstrekt geen invloed op de slagvaardigheid van het leger konden hebben, doch alleen betrekking hadden op de zeer weelderig met personeel voorziene bureau's, het overgroote aantal opperoffi cier en, e. d. De clangeest was hierbij geheel aan het woord.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1913 | | pagina 6