Schietsopleiding en Legerwedstrijden. [April 1913.
van vroegere bij overeenkomstige gewaarwordingen in nor
male omstandigheden verrichte gewoonten, aangeleerd of door
herediteit verkregen.
Terwijl het principe van den j. s. a. betrekking heeft op het
verband tusschen de verschillende organismen van eenzelfde
wezen, heeft het door mij bedoelde principe meer betiekking
op het verband tusschen de buitenwereld en dat wezen.
Hoe meer de gewaarwordingen op het schietterrein overeen
komen met de gewaarwordingen op het oorlogsveld, hoe meer
overeenkomst te dien opzichte dus tusschen schietondeiricht
en werkelijkheid, des te meer kans, dat de bij dat schieton-
derricht in de verschillende individuen vastgelegde handeling
(j. s. a.) in oorlogstijd tot uiting komt, waarop het per slot
van rekening moet aankomen.
Het aantal in het individu vastgelegde handelingen (ge
woonten), ook met het geweer, is talrijk en evenzeer dat der
voorbeelden, waarbij een individu, in gevaar verkeerend, de
minst doeltreffende gewoonte verrichtte.
Aan ons om er voor te waken, door deugdelijke opleiding
dat niet de beenspieren (vlucht, wegkruipen), doch de arm
spieren op de gewenschte wijze (j.s a.) door de gewaarwordin
gen van het oorlogsveld geinnerveerd worden.
De methode, volgens welke de j. s. a. wordt „vastgelegd",
dus tot gewoonte wordt gemaakt, is in ons S. V. aangege
ven
Rest behartiging van de belangen van het vorengenoemde
andere principe.
Nogmaals zij er in dit verband op gewezen, dat indivudueele
oefenigen met scherp niet broodnoodig zijn voor het vast
leggen van den j. s. a., het allervoornaamste doel van het
individueele onderricht. Ze kunnen m. i. best met de helft
worden verminderd.
Het geld, hierdoor uitgespaard, kan de, blijkens het boven
staande, voor de gevechtswaarde onmisbare gezamenlijke oefe
nigen ten goede komen. Ook andere zaken eischen voorziening.
Met betrekking tot de eerste is mijne meening, dat vele
411