Beschouwingen over het Velddienstvoorschrift. [Juni 1913.
Waar in het 2e deel van het'Aanhangsel (Wenken voor den
strijd tegen den inlandschen vijand) geen sprake is van het
gebruik der hulpwapens, zouden deze wenken in hun geheel
kunnen worden overgebracht naar I. R. II. Het beste zou
evenwel wezen om alles, wat betrekking heeft op den strijd
tegen den I. V., te verzamelen in een algemeen voorschrift,
waardoor dan tevens de kans op tegenstrijdigheid tusschen
verschillende reglementen en voorschriften zou verminderen.
In dl. I (V.V.) was het logisch om den marschveiligheids- Hoofdstuk m_
dienst niet bij de marschen, en den voorpostendienst niet bij Legerlns-
de legering te behandelen, maar de geheele veiligheidsdienst te
vereenigen. Deze dienst vormt echter in den strijd tegen een
I.V, niet een zoo scherp afgescheiden onderdeel van den veld
dienst als in den strijd tegen een B.V. Tegen eerstgenoem-
den vijand moet de beveiliging van marschen meer worden
verkregen door de wijze van marcheeren van het geheel en
vloeien in den toestand van rust de veiligheids- en politie
maatregelen meer ineen; door activiteit wordt daarbij de
beste beveiliging verkregen. Om deze redenen is, m.i, terecht,
de veiligheidsdienst in dl. II niet afzonderlijk behandeld.
Zoo hangt de veiligheid van zelfstandig optredende kleine
afdeelingen bij het overnachten voornamelijk af van de wijze
van legering. In p. 291 zijn daaromtrent voorschriften gegeven,
waarvan de noodzakelijkheid helaas ten koste van veel offers
is gebleken.
Het schijnt, dat bij het samenstellen van p. 307 eene zetfout Hoofdstuk v.
in den L.I.V. (p. 160) aan de aandacht is ontsnapt en in het Samenstel-
Y.V.I. overgenomen. Deelen van het geniepark en van de hn& en ,n"
reserveuitrusting der genietroepen zullen toch niet bij den de treinen.
gevechtstrein der infanterie, maar bij die der genietroepen wor
den ingedeeld.
P. 312 (c), gelijkluidend met L.I.Y. p. 164 (c) komt niet over
een met den (L.E.D.), zooals uit onderstaand staatje moge blijken.
609
deeling van