Korte fllededeelmgen. Sauaansch Door het heger. 629 (Vercolg oan bldz. 421.) Alvorens tot de uitgewerkte voorbeelden van samenspraken tusschen officieren en gidsen, spionnen, ambtenaren enz. over te gaan, is het wellicht gewenscht om eenige algemeene opmerkingen te maken over op den voorgrond tredende verschillen in taaleigen tusschen Javaansch en Nederlandsen, welke maar al te veel verwaarloosd worden en over het hoofd gezien. Toch hangt er voor vlugge en duidelijke beant woording der te stellen vragen veel af, zoo niet alles, van het juiste taalgebruik. Men brengt den vrager in verwarring door hetgeen men zeggen wil op een on-Javaansche wijze uit te drukken. De Javaanimpressionabel en meegaande van nature zal op een goed gestelde vraag haast onmiddellijk het juiste antwoord doen volgen. Een slecht gestelde vraag geelt hem aanleiding en gelegen heid om er eerst over na te denkenen, hetzjj in de war gebracht, hetzij opzettelijk, een verkeerd antwoord tevoorschijn te brengen. Een goed gestelde vraag wekt bovendien vertrouwen. Het bewijs of men^ t goed en op de goede wijze zegt, wordt het best geleverd, doordat men, een kind aanroepend, antwoord krijgt, inplaats dat de knaap zich afwendt, of zich angstig wegspoedt. Stel, men wenscht den weg te weten naar 't dorpje A. Hoe zou men dat nu in 't Javaansch willen uitdrukken? Er is maar één wijze, die goed is, en wel deze, dat men zegt: „Lé, dalan iki andjog endi?" Daarop krijgt men dan den naam, zonder dat men zelf dien genoemd heeft. Te vragen „gaat deze weg naar de desa Ais psychologisch fout. Het bevestigend antwoord „inggih" zou heel goed kunnen gegeven worden om er maar van af te zijn. "Wordt als antwoord op de vraag een andere plaats dan A. genoemd, dan heeft men alvast een gegeven, en het ijs is gebroken om ver dere vragen te stellen. Is maar eenmaal een enkele vraag reëel beantwoord, d. w. z. niet met een eenvoudige bevestiging of beleefdheidsbetuiging, welke eigenlijk niets zegt, dan kan het discours gemakkelijk doorgaan. Stel het antwoord luidt: „Ing B", dan zou een tweede vraag kunnen zijn: "Dalan nang A ngendi?"="waar is de wegnaar A?" „Teng Angrika"~"Naar A, daar ginds". „Akoe toedoebnwijs hem mij"; "mengko taq presèni"= 'ge krijgt een fooitje" of "mengko taq-wèhi doewit"="ge krijgt geld". 'Ajo, mèloea baé sedél&"="kom, loop maar even mee''. Omtrent de gebezigde woorden valt op te merken, dat cindjog het gewone woord is om het ergens op uitloopen van een weg aan te geven.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1913 | | pagina 209