Beschouwingen ouer het Uelddienst- üoorschrift uoor het Oederlandsch- Indische beger. (UerDoIg can bl. 380.) Boofdsiuk III fllarsc&en. Terwijl in den L. B. Y. het Hoofdstuk „Marschen" verdeeld was in twee gedeelten, „Yredesmarschen" en „Oorlogsmar- schen," is Hoofdstuk III van het Y. Y. in de volgende onderdeelen gesplitst: „Algemeens bepalingen Marschen buiten het bereik van clen vijanden Oorlogsmarschen" De minder juiste benaming „vredesmarschen" is dus door eene betere vervangen. Yerder zijn in het Y. Y. de Indeeling en samenstelling van de treinenin een afzonderlijk hoofdstuk vereenigd. Deze wijzen er in de eerste plaats op, dat het succes in den Aigemeene oorlog voor een zeer groot deel afhangt van de marschvaar- bepalingen, digheid van de troepen en geven daarna de middelen aan, welke kunnen en moeten worden gebezigd om de marschvaar- digheid te onderhouden en op te voerenmiddelen, welke al gemeen bekend zijn en, om zoo te zeggen, vanzelf spreken, maar die toch van zooveel belang zijn en zoo vaak min of meer worden veronachtzaamd, dat zij zeer terecht in het Hoofdstuk „Marschen" voorop zijn geplaatst. Yan deze middelen komt p. 162 (5) grootendeels overeen met L. B. Y. 52 „Marschdiscipline." Terwijl volgens het5e voorschrift van dit p. 162 (5) (en vroeger volgens L. B. Y. 52 (5)) na het commando (signaal) „in het gelid vrij" mag wor den gerookt, gesproken, gezoDgen, uit den pas gemarcheerd en de geweren mogen worden gedragen, zooals ieder dat het I. M. T. 1913. 30. 447

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1913 | | pagina 3