Het schieten met den mitrailleur [Mei 1913.
regelmatige wijze over het geheele vlak A B C D verdeeld,'
zooals het geval is in fig. III. De bundel in deze figuur
voorgesteld, is ontstaan door langzaam breedspreiden en
gelijktijdig snel heen en weer bewegen van het hoogtewiel,
waardoor de dieptelijn der treffers niet 1 maal van 720 tot
880 M. loopt, maar even veel malen van 720 naar 880 M.
en weer terug naar 720 M. zal loopen, als het hoogtewiel
heen weer bewogen is.
Het doel, dat zich ergens tusschen 720 en 880 M. bevindt,
zal dus even veel malen door de dieptelijnen der treffers
gesneden worden. Zorgt men er nu voor, dat de bestreken
ruimten der treffers op elke dieptelijn een aaneengesloten
geheel vormen, dan is daardoor de zekerheid verkregen,
dat telkens ook 1 treffer van elke dieptelijn in het doel
zal vallen.
Uit het voorgaande blijkt, dat het van de grootte dei-
bestreken ruimten der treffers afhangt, hoeveel treffers op
elke dieptelijn der 75 dieptespreiding gebracht moeten
worden, m. a. w. in welke tijdmaat het heen en weer draaien
van het hoogtewiel moet plaats hebben. Hierop is natuurlijk
mede van invloed de doelhoogte, waarop gevuurd wordt.
In het door ons gekozen geval is het gemiddelde der bestreken
ruimten 42.5 M. Op elke dieptelijn van 160 M. zouden dus
noodig zijn ^-= rond 4 treffers; zooals echter uit de figuur
blijkt valt de treffer van 720 M. met zijne bestreken ruimte
buiten de strook der 75 dieptespreiding, waardoor op elke
dieptelijn dus 1 treffer meer, in dit geval 5 treffers noodig zijn.
Het heen en weer draaien van het hoogtewiel moet dus in
eene zóódanige tijdmaat plaats hebben, dat op elke dieptelijn
der 75 D. S. komen 5 treffers, zoodat op elke dieptelijn der
100%, D. S. moeten komen maal 5— 6-|- treffer. In ver
band met de gemiddelde vuur snelheid van den mitrailleur van
400 patronen per minuut, is de hier benoodigde tijdmaat dus
1 seconde.
Was de geschatte afstand 1000 M., dan zou de kern van
477