Mei 1913] bij de Infanteriekorpsen op Java. nadenken en is het van het hoogste belang om de oorzaken ervan op te sporen. Ligt het aan de methode of aan de opleiding? Ik ben geneigd om het aan de opleiding te wijten; het gebrek aan goed onderlegd kader doet zich hierbij niet het minst gevoelen. Wij missen ze die zilveren en gouden W's, die door hun eigen schietpre9taties overwicht op de manschap pen hebben, die dadelijk weten, wat er aan hapert en die nu eens met geduld, dan weer met een bruuske ontboezeming de puntjes op de i weten te zetten ad c. Het aantal deelnemers aan de proef bestond in Juli en December respectievelijk uit 21.9 en 20.3% van de sterkte. Daaruit valt voor het oogenblik af te leiden, dat ongeveer 24% van onze veldtroepen geregeld goede schietuitkomsten heeft (20.8% de scherpschutters van Juli). Erg bevredigend is dit resultaat intusschen nog niet. ad cl. Van de deelnemers voldeden in Juli en December res pectievelijk 7.8 en 7.2% niet aan de sub 1 gestelde oefening. In verband met het reit, dat van de overblijvenden gemiddeld 25% aan de sub 2 gestelde oefening voldeed, zijn die cijfers 7.8 en 7.2 gering en het is niet gewaagd te veronderstellen, dat over het algemeen minder waarde is toegekend aan de sub 1 genoemde oefening dan aan die sub 2, vooral ook omdat de beoordeeling van de sub 1 gestelde oefening een subjectieve was. Hier en daar werd aangedrongen op een nadere omschrijving van de eischen aan de oefening sub 1 dit lijkt mij echter niet zoo noodig, want waar geen zichtbare resultaten zijn, blijft het toetsen der aanslagen aan begrensde voorwaarden toch altijd subjectief. Het beoordeelen van de hoedanigheid der aanslagen zal echter nauwkeuriger en gemakkelijker kunnen geschieden, zoodra de nieuwe richtingcontroleurs hunne intrede bij de korpsen gedaan hebben en daarmede wordt eenigermate aan het bezwaar tegemoet gekomen. ad e. Zooals reeds bij cl opgemerkt, is de verhouding van 510

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1913 | | pagina 80