Mei 1918.]
Op de schietbaan is vijfpatronen vuur veel minder leerzaam
dan oefeningen schot voor schot, zooals mij uit de ervaring
bleek, hetgeen wederom het licht doet vallen op de groote
beteekenis van eene juiste vaardighouding.
Tusschentijdsche aanwijzing is inderdaad overbodig.
Gaan wij de verschillende deelen der schiethandeling na dan
bestaat deze uit:
1. den wil om te treffen;
2. het richten van den korrel;
3. den aanslag;
4. het onmiddellijk stilhouden van het geweer en het on
middellijk inhouden van den adem. „De „Overgang".);
5 het narichten en doordrukken.
Als geheel ander hulpmiddel om de schietvaardigheid te
verhoogen bezitten wij verder nog de gymnastiek. De
waarde van de gymnastiek is m. i. niet zoo groot als men
soms wel geneigd is aan te nemen. Zij houdt hoogstens
verband met wat geresumeerd is onder 3, 4 en 5.
Doch de aanslag is op zich zelf reeds een uitnemende gym
nastiek en het maken van aanslagen met opgericht hoofd
is iets geheel anders dan „echte" aanslagen maken.
Voor den overgang (punt 4.) is het moeilijk speciale gym
nastische oefening te bedenken. Men zou kunnen vergen een
krachtige hand, doch beter lijkt het mij hiervoor de aan
slagen met één hand te laten maken. (Met de karabijn gaat
het heel gemakkelijk.)
Ten slotte is voor groote lenigheid van den wijsvinger de
hierboven genoemde oefening goed, doch hiervoor is slechts
geringe oefening noodig. Maar voor het richten bestaat geen
gymnastiek.
D. D. de Jongh.
Ie Luit. der Infanterie.
526