Verhouding Opperbevelhebber en Chef v/d Staf. [.Juli 1913. A. W. Egter van Wissekerke (No XC) en wel speciaal de dezen hoofdofficier gestelde vraag No 101 en het daarop gevolgd antwoord, resp. luidende als volgt: Vraag 101. Kapitein Meis kreeg op den 10 April, bij het nemen der missigit, van den Ma joor Cavaljé last om zich langs de zuidelijke face van de mis sigit naar het oostelijk gedeelte te begeven, om van daar den vijand te verjagen. Bij die gelegenheid zond hij twee patrouilles, onder de luitenants Ilgen en van den Broekuit op verkenning in zuid oostelijke en in oostelijke richting. Deze stuitten op muren, waarachter gebouwen stonden. De kapitein wilde deze gebouwen, waaruit geschoten werd, in brand laten schieten met artillerie, hetgeen echter, naar zijne verklaring, mislukte, omdat de sectie houwitsers, die hem op aanvrage om mortieren en lichtkogels, gezonden werd, slechts kartetsen had, terwijl de Generaal liet zeggeD, de mortieren niet te kunnen zenden bij gebrek aan munitie. Is van dit feit gerapporteerd? Zoo ja, door wien en wan neer? En hoe luidde het rapport? AntwoordVan dit alles is noch mij, noch den Artillerie-Com mandant iets bekend. Of het den opper-bevelhebber gezegd is, weet ik niet; doch mij heeft hij er niets van medegedeeld; dat er gezegd zou zijn, dat er gebrek aan munitie was, is onmogelijk, want er was genoeg. Dat de officieren der Infanterie soms aan de artillerie in verband met hare plaatsing onmogelijke vorderingen doen en vergeten, dat er voor hare werking zoowel minima als maxima afstanden zijn, geschiedt vaak, en is ook thans niet uitgebleven. Het geheele verhaal behoort tot die episodes, die in elk gevecht voorkomen en waarbij men naderhand niet weet wat er van te maken. Zooveel is zeker, dat noch den opperbevelhebber, zoover ik weet althans, noch mij, noch den artilieriecommandant van die geheele geschiedenis iets gemeld is en, dat ik ze thans voor 't eerst vernomen heb. 711

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1913 | | pagina 45