Juli 1918.] Verhouding Opperbevelhebber en Chef v/d Stap.
Ik wil geen oogenblik in twijfel trekken, dat de kolonel
Egter van Wissekerke te goeder trouw was, toen hij deze
verklaring aflegde, ik wist destijds ook niet, wat mijn compa
gniescommandant naar aanleiding van mijn mondeling rapport
gemeld had; zeker is het echter, dat ik den kapitein Meis
in overweging heb gegeven artillerie aan te vragen. Maar
er is meer! Op den 12 April, dus op den tweeden dag na
de eerste verovering der missigit, werd ik, terwijl wij gebivak
keerd waren ten W. van het door ons weder verlaten gebouw,
bij den Generaal Kohier ontboden.
Dit geschiedde niet langs den hiërarchieken weg, want de
kapitein Yssel de Schepper, comdt. van onze 2e compagnie,
kwam mij roepen met de woorden „Ilgen je moet dadelijk bij
den Generaal komen."
De Generaal ontving mij alleen, staande op een grafheuveltje
binnen het bivak en vroeg mij waar ik op den 10 April met
mijne verkenning geweest was. Nauwelijks had ik mijn verhaal
begonnen of hij gaf mij een stuk papier met potlood, liet mij
op eene ledige jeneverkist plaats nemen en ik moest eene
schetsteekening maken van het terrein, dat ik doorloopen had.
Na verder mijn verhaal in alle bijzonderheden gedaan te heb
ben, keek de generaal mij met den hem eigen stalen blik aan
en zeide: „Mijnheer U hebt voor den kraton gestaan, ik zal
u overmorgen, als wij er weer op afgaan, bij de voorhoede indee-
len om den weg te wijzen," en ik werd bedankt.
Ik was uit den aard der zaak als jong officier ten zeerste
verheugd, dat de opperbevelhebber mij zijne aandacht had
geschonken en wachtte vol ongeduld op het oogenblik, dat ik
bedoelde speciale opdracht zou ontvangen.
Op den 14en April had de tweede aanval op de door den
vijand weder bezette missigit plaats.
Het 9e Bataljon (althans het korpsgedeelte, waartoe de 5e
comp. behoorde) kwam aanvankelijk in reserve te staan, en
ik werd niet bij de voorhoede ingedeeld.
Of de Generaal van plan veranderd was, dan wel de mij
gedane belofte vergeten had, weet ik niet.
712