Verhouding Opperbevelhebber en Chef v/d Staf. [Juli 1913.
Hieruit blijkt dus duidelijk, dat de opperbevelhebber wel
degelijk bekend was met hetgeen op den lOen April bij de 5e
comp. van het 9e Bat. Inf. was voorgevallen.
Volgens onze tegenwoordige opvatting omtrent de ver
houding van een bevelvoerenden officier tot zijn Stafchef is
het dan ook onbegrijpelijk, dat den kolonel Egter van Wis-
sekerke van de „geheele geschiedenis", zooals hij zich uitdrukte,
niets bekend is geworden en dat de Generaal Kohier het niet
noodig achtte hem van een en ander mededeeling te doen.
Dat ons leger, wanneer het thans, met dezelfde wetenschap
die wij toen bezaten, de le expeditie tegen Atjeh moest
overdoen, beslist anders zou optreden, daarvan ben ik ten
volle overtuigd!
Wij, jongere officieren van dien tijd, waren tot een onvoor
waardelijke gehoorzaamheid opgevoed en een ieder deed met
volle toewijding op de plaats, die hem was aangewezen, zijn
plicht, doch de durf om verantwoordelijkheid te dragen voor
eene daad, ook dan, wanneer men daartoe geen orders had
ontvangen, was ons vreemd.
Onze chefs waren ook in deze school groot gebracht en
zij waren onze voorbeelden.
De uitslag der le expeditie tegen het rijk van Atjeh,
waarmede nu 40 jaren geleden de rampzalige Atjeh-oorlog
begon, had bij meer initiatief en samenwerking een andere
kunnen en moeten zijn.
Laat ons niet weder in de oude fouten vervallen.
De mortuis nil nisi bene!
Den Haag, den 26 Februari 1913. O. Ilgen.
gep. Kolonel.
713