het Veldleger in Ned.-Ind. [Aug. 1913.
wildhoutboomen, paggerplanten, gewassen, enz. Terloops zij
opgemerkt dat het wijzen op de al of niet bruikbaarheid daar
van voor consumptie, bouwmateriaal, dakbedekking, enz. van
groot nut is.
Strikt genomen behooren de onder a, b, c en d genoemde
oefeningen tot de rubriek kaderoefeningen, doch ik ben er voor
ze met den troep te houden, omdat:
le. de C. Ct. maar zeer zelden zijn kader alleen ter
beschikking heeft;
2e. alleen een voortdurende, veelvuldige beoefening resul
taten kan hebben
3e. zij zeer goed gecombineerd kunnen worden met marsch-,
velddienst- en gevechtsoefeningen;
4e. het meerendeel der fuseliers er veel belangstelling voor
toont, het nut er van begrijpt en van harte medewerkt de
oefeningen te doen slagen.
Natuurlijk kunnen op de hierboven vermelde oefeningen
nog tal van variaties gemaakt worden, daarbij rekening
houdende met de ontwikkeling, het bevattingsvermogen en
d;en graad van geoefendheid van hen, aan wie de opdrachten
worden verstrekt.
Al het kader, zoowel de officieren als de onderofficieren
en korporaals, onverschillig van welken landaard, moet er
aan deelnemen, want, de ondervinding leert het, voor allen
is het in meerdere of mindere mate noodig.
Alleen met kader, hetwelk op de hiervoren aangegeven
wijze zich heeft vertrouwd gemaakt met het terrein, kan
men met kans op succes er toe overgaan den troep zoodanig
op te leiden, dat deze voldoet aan den eisch gesteld in punt
8 onzer gevechtshandleiding: „Dat in moeilijk terrein mogen
orde en samenhang nimmer blijvend verloren gaan. Yan elke
gelegenheid, welke het terrein biedt om orde en samenhang
te herstellen, moet worden partij getrokken."
Op welke wijze die opleiding kan plaats hebben, zal ik
trachten hieronder duidelijk te maken.
Door de soldaten te laten mededoen aan de hiervoren
759