het Veldleger in Ned.-Ind. [Aug. 1913. macht nog in marschcolonne is of bezig is zich daaruit te ontwikkelen. Achtereenvolgens zal nu behandeld worden: de compagnie zelfstandig optredende; als reeds min of meer tot het gevecht ontwikkelde voortroep of voorhoede; als een der compagnieën der voorste gevechtslinie en als een der compagnieën der 2e gevechtslinie (bataljonsreserve). Waar verbandhouden en formatie zeer nauw met elkander samen hangen zullen deze onderwerpen ook gezamenlijk be handeld worden. De compagnie zelfstandig. Zelfstandig zich bewegende door terrein, waar elk oogen- blik aanrakiDg met den vijand kan worden verkregen, mar cheert de compagnie m. i. het best op de volgende wijze, (zie ook schets 1). Eerst een gemengde sectie; deze heeft op 50 passen voor zich uit een gevechtspatrouille van 3 a 4 man onder een handig onderofficier; de patrouille marcheert verspreid op 2 a 3 pas; de sectie zelve eveneens verspreid op 2 a 3 pas; is dit niet mogelijk door te dichte begroeiing (onderhout) dan opgelost in brigades met éénen uit de flank, de hoofden der brigades op dezelfde hoogte en met zoodanige tusschen- ruimte, dat door verspreiden onmiddellijk weder de tirailleur linie op 2 a 3 pas kan worden geformeerd. Deze sectie, aannemende een sterkte der sectie van 35 geweren, be slaat dan een frontbreedte van 60 a 90 pas. Op 300 pas achter de voorste sectie volgen de 3 andere sectiën in flankcolonne met tweeën, met 50 pas onder linge tusschenruimte; de Europeesche sectie (reserve) in het midden, de hoofden der sectiën ongeveer op gelijke hoogte; de beide vleugelsectiën zonderen 1 a 3 man af voor verbin ding naar het midden; de midden sectie 4 a 6 man voor ver binding naar voren; (de verbinding wordt onderhouden door enkele manschappen); de vleugelsectiën beveiligen zich, zoo noodig, op de flank door eenzelfde gevechtspatrouille als voor de voorste sectie is bepaald. 761

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1913 | | pagina 7