Sept. 1913.]
Een Veteraan.
afgewasschen wordende straf moet zijn als de misdaad, ge
weldig, indrukwekkend."
In de tweede helft van Februari kwamen de troepen met
de Stoomschepen „Suriname" en „Boni" nabij de vijandelijke
benting Laheij, op eenigen afstand boven de toen verlaten
kampong Lontontoeor gelegen. Den 22en Februari werden de
troepen om 4 uur 's morgens ontscheept en rukten zij van de
landzijde tegen de benting op, die daarop spoedig door den
vijand verlaten werd.
Onder de evenbedoelde troepen bevond zich op dat tijdstip
de 19 jarige Lodewikus, Josephus, de Maaker, die als flankeur
diende bij de 6de Compagnie van het 7e Bataljon Infanterie.
Hij toonde zich de door Majoor Verspyck gesproken woorden
ter harte genomen te hebben en onderscheidde zich bij de
verovering van de benting Lahey zoodanig, dat hij werd voor
gedragen voor een koninklijke belooning. De voordracht luid
de aldus:
„Bij de bestorming van Lahey met drie anderen het eerst
„in de vijandelijke benting en daarbij veel moed te hebben
„aan den dag gelegd".
Reeds op dien jeugdigen leeftijd was de Maaker een schit
terend voorbeeld voor zijn kameraden. BijZ.M. besluit van
18 Februari 1861 No. 82 werd hij benoemd tot Ridder der
M.W.O. 4e klasse.
Gedurende dezelfde expeditie onderscheidde zich de intus-
schen tot korporaal bevorderde flankeur de Maaker opnieuw
tijdens den tocht onder den Kapitein van Bennekom van 25 tot
30 Juni 1862 naar Goenong Tampang, Langkap en Goenong
Batoe, bij het gevecht bij Langkap op den 28en Juni. De
voordracht was de volgende-. „Een der eersten te zijn om
„onder het hevige vuur van den vijand de rivier te doorwaden,
„den overkant te beklimmen en den vijand uit zijne stelling
„te helpen verdrijven, hem tot in zijn bivak te vervolgen en
„hem zoodanig te helpen tuchtigen, dat hij zich niet weder
„heeft vertoond".
904
1) Zie W. A. van Rees. >De Bandjermasinselie krijg van 1859—1863."