Korte Mededkelingen.
Sept. 1913.]
„Geen wapentuig dat haar ooit deert,
noch maken wateren haar nat,
noch wordt ze door de wind verdroogd,
of immer door het vuur gezengd,"
waarmede de onkwetsbaarheid ervan ten opzichte van alle vier
elementen (aarde, water, lucht en vuur) wordt bedoeld. Ook een
tweede naam voor „bovenmenschelijke vermogens," die aan een
krijgsman pradjoerit, djoerit is een deftig woord voor prang)
worden toegedicht, duidt eigenlijk op eene zedelijke, inplaats van
een lichamelijke eigenschap. Kasentikan is toch van Skr sjilntika, uit
sjïLnli „vrede", „vredigheid", „met ongestoorde gemoedsrust" en
dus „onoverwinnelijk," (het woord wordt ook als zegenwensch
gebezigd). Toch heeft sjantika ook reeds in bet Skr. de beteekenis
van „heilbrengend" en „onheilwerend", terwijl ook een bepaalde
ritus, welke tot doel heeft onheilen af te weren aldus wordt ge
noemd. Kasentikan kan dan behalve het bezit van de eigenschap
sjanlika in abstracto, ouk op iemand slaan te wiens behoeve de
sjïïniika- ritus is uitgevoerd, en wien daardoor dus geen onheil meer
treffen kan. Zoo kwam er dan een stoffelijke naast de religieuse betee
kenis. Soortgelijke beteekenis geeft men aan dig-daja (eigenlijk
dig-djaja) „al-verwinnend," en ook aan sekti miïndra goena(Skr.
sjakti „iets kunnend", mandra „innemend", goena „deugd
zaam") dat de beteekenis heeft gekregen van een „uitnemend krijgs
man, een bekwaam strateeg
Kaast deze blanke wapens of bangsd asahan (ook de naam van de
bekende landstreek Asahan op Soematra houdt hiermede verband),
vindt men de bdngsa keris waartoe behooren „ponjaards", kris
JDoeicoeng (krilini! inggil IVangkingan), „pieken", toembaqWaos„korte
lans", talempaq, „toernooilans (met een kwastje in plaats van een lans
punt)" watangt) en sodor-, „werpspiesen", toivoq „pijlen"^aw'a7r, Djem-
paringde boog heet gandéwd, Kr. inggil Langkap (de eerstgenoemde
benaming is ontleend aan de beroemde naam van den boog van Ar
djoena, den held van het Maha-bharata-eposhet tweede woord is van
Indonesisehen oorsprong). Naast de pijlen verdienen nog de
blaaspijpjes paser vermelding, die uit de harae pennen kalamin
de harige bekleeding doeqvan de ortVi-palm, Arenga saccharifera,
gemaakt wordeD, en die met veertjes woeloe of larof lcapoeq („boom
wol" van de randoe (Eriodendrum anfractuosum) aan het ondereinde
(bongkot) worden voorzien om in de blaaspijp woeloeli dunne bam
boe) of toeloepan een luchtafsluiting te geven. Depanah en depiaser
hebben Yaak een weerhaakje grètèl, de eersten soms een ijzeren of
koperen pijlpunt bédor. Op vele eilandjes der Buitenbezittingen
worden de punljes van de paser met pijlgif (oepas) vergiftigd. Op
Java komt d<t niet meer voor. Echter heelen wonden door bamboe
gemaakt (pijlen zijn vaak van dit materiaal, ook wel van hout)
1) Watang of satang is ook de naam voor een polsstok van bamboe tot
liet voortboomen van een vaartuig.
949