Kobte Mededeelingen. [Sept. 191S.
zeer moeilijk. Het Javaansche woord mandi= „giftig" (als van een
slang 1);) wordt van wapens, en in 't bijzonder ook van krissen,
pieken en pijlen, gezegd in de beteekenis van „er goed in gaand",
.krachtig van working zijnde". Het is ongeveer synoniem met
lancjep— „scherp snijdend" van zwaarden gezegd, maar in Tmandi"
zit nog iets mystiekoverdrachtelijks als ten aanzien van met eerbied
beschouwde erfstukken poesaka'suit den voortijd te verwachten
was. Er is daarin dan ook nog eenig uit den hemel gevallen en
nikkelhoudend meteoorijzer gemengd (pamor). Het dwaze sprookje
van „vergiftigde krissen" heeft aan den overdrachtelijken zin van
„mandi" zijn ontstaan te danken, terwijl het verder levend gehou
den werd door het feit, dat bij het „schoonmaken" moetili van de kris,
marangi genaamd een weinig „arsenicum" waranganvoor het
uitbijten van de roest gebezigd wordt, doch daarna weer weggewas-
schen en geschuurd, zoodat er geen spoor van overblijft. Keris mandi
heeft echter met „gif" niets uit te staan, het woord slaat er slechts
op de deugdelijkheid, eventueel de wondermacht van het wapen.
Een derde groep van wapens de bangsa bedil is van later dagtee-
kening Toch is de naam wel oud. Met „fusil" waarmee Wester-
sche geleerdheid dit woord bedil wel in verband heeft willen bren
gen, heeft het absoluut niets te maken. Zooals prof. Kern heeft
aangewezen werd het hier te lande aan een oud Tamilwoord ont
leend. Het voornaamste bestanddeel van buskruit of obat 2), de
„salpeter" draagt den Hindhoeschen naam senduwa uit Skr. saindhawa,
een adjectief van Sindboe= Hindoe en Indus). Inderdaad schijnt
het WesteD ondanks alle monnik- fantazieën bet buskruit niet
uitgevonden, maar aan het Oosten ontleend te hebben 3), en wa
ren de Moehammedanen, die tegen Karei Martel streden onder
de eersten, die in Europa vuurwapenen bezigden. Tot de b&ngsü bedil
of Sendjatu (ook dit is een Skr. woord samyata— „geheel voorzien
of geequipeerd, goed gewapend"; vgl. ook de algemeene en de gespe
cialiseerde beteekenis van ons „geweer") behooren „pistolen" hestoeb,
„karabijnen" lcerbèn, „voorlaadgeweren" bedillanlaqan. Delnlandsche
smeden weten zelf een soort geweren uit gaspijpen in elkaar te
knutselen, die dan voor de varkeusjacht gebezigd worden. Het Ja-
vaansche woord voor „bajonet" is sanghoeh.
„Kanonnen" heeten marijem. Bij Pal merijem steekt dan ook een
1) Het gif van (tieren (slang, dolle hond enz) heet wis», gif van plantaar
dige afkomst oepas, mineraal-gif ratjoen. «Ziekmakend" of «giftig" van een
plant of eetwaar wordt «bedwelmend, dronken makend" genoemd ngendemi,
men zegt bijv. looli ketjoeboeng ikoe ngendemi »de vruchtjes van de
ketjoeboeng zijn giftig."
2) Dit woord beduidt oorspronkelijk „kruiden" en „geneesmiddelen" vooral
ook „toovermiddelen." Het geleerde onderscheid dat Maloiscbe woordenboeken
wel tusschon obat en hobat maken is natuurlijk maar onzin. Naast het Ma-
leische obat (eigenlijk oebad) staat etymologisch regelmatig het Soendasche
oebar medicijnen.
3) Ook de Chineezen kenden het reeds lang. Men denke maar aan hunne
vuurwerk liefhebberij mertjonOok kanonnen (merijem) werden reeds in den
Archipel, en vooral in Hindhoesthan, gegoten toen de Hollanders hier kwamen.
941