Korte Mededeelingen. [Sept. 1913.
943
De lineaire afmetingen van het Beiersche driehoeksnet zijn ontleend aan
de bases Müncben-Aufkirchen (1801). Nürnberg-Bruck (1807) en Speyr-
Oggersheim (1819) resp. ter lengte van rond 31654, 13797 en 19795 M.
"Vermelding verdient nog de meting van de kleine Speyerbasis, een
„Concurrens- und Trutzarbeit" van professor M. Schwerd tegenover de
officieële meting van „Steuerrath" Lammie. Schwerd wilde met mini
male arbeidskrachten iets beters of minstens hetzelfde presteeren als
de rijkskadasterambtenaar en dat is hem ook volkomen gelukt.
Zijne basis was slechts 859 M. lang en hieruit vond hij door driehoeks
meting voor de basis van Lammie eene lengte, die er slechts .7 c. M.
of 3,5 millioeDste van afweek.
Als uitgangspunten voor de coordinatenberekeningen diende de
oude sterrenwacht te Mttnchen (29° 15' 56" O. L. van Ferro en
48° 7' 33" N. Br.) voor Beieren zelf, en de sterrenwacht te Mannheim
(26° 7' 23" O. L. en 49° 29' 14" N. Br.) voor de Pfalz.
Voor de overbrenging van de kadastrale kaarten naar het platte vlak,
voerde Soldner (van 1808—1821 Directeur der „Landesvermessung")
een eigen systeem in. In oorsprong is de projectie die van Ccissini
Soldner hield echter rekening met de convergentie der hoofdeirkels
loodrecht op den raakmeridiaan.
De leiding van den kadastralen dienst werd opgedragen aan de
„Steuerkatastercommission", het Militar-topographisch Institut een
onderdeel van het Ministerie van Oorlog2) bewerkte de 1:5000
kadasterkaarten tot topographische kaarten. Zestien bladen op 15000
verkleind tot op 1 25 000 vormden een „Messtisehblatt".
„Die Benutzung der Reductionen aus den Katasterkarten geben
„der geometrisch richtigen Lage des Grundrissbildes einen festen
„Halt und führten zu grosser Zeitersparniss."
Werden aanvankelijk de terreinvormen ingeteelend op de „Mess-
tischblatter" en wel volgens de methode Lehmann in zoo verre ge
wijzigd, dat met het oog op de steile partijen in Zuid-Beieren eerst
de hellingen boven 60° als geheel zwart werden aangenomen, later
is men er toe overgegaan de hoogtelijnen op de kadasterbladen in te
teekenen. Op elk dier bladen zijn 4 a 6 hoogtepunten bepaald, die
de uitgangspunten voor de detailhoogtemetingen vormen. De afstand
der horizontale hoofdsnijdingsvlakken bedraagt 10 M., de afstand der
hulpsnijdingsvlakken daalt zelfs naar behoeften at tot 1 M. Tegen
woordig wordt uitsluitend gebruik gemaakt van den topometer^ een
instrument, dat overeenkomt met onze boussole-tranchemontagne. ainds
1867 worden nauwkeurigheidswaterpassingen uitgevoerd, in 189b werd
1) Bij aansluiting aan het Pruisische driehoeksnet is gevonden voor de oude
sterrenwacht te Miinchen:
29° 7' 35".25 O. L. en 48° 16' 8'k86
voor de sterrenwacht te Mannheim:
26° 7' 38".27 O. L. en 49° 29' 15".44
2) Thans is het „Militar Topographisch Bureau" een onderdeel van den Ge
nera 1 en Staf.