Korte Mededeelingen. Sept. 1913.] Nu zou men verwachten, dat hij op grond van dit betoog, zou voor stellen punt 79 (6) uitdrukkelijk te doen voorschrijven dat bij den hoofd aanval de mitrailleurs moeten vuren op de vurende linie van den vijand. De heer Kilian wil of durft echter blijkbaar deze consequentie niet aanvaarden en stelt voor: „Mitrailleurs zullen in deze periode van den strijd krachtig medewerken door uit een gunstig gekozen stelling den aanval met hun vuur te steunen." Wel, indien het betoog niet ware vooraf gegaan, zou men met zulk een redactie desnoods vrede kunnen hebben, al vind ik die van onze G. H. beter. Het waarom zal blijken uit de bestrijding van 's heeren Kilians betoog. Thans mijne bezwaren. De hierboven onder a. aangehaalde stelling is m.i. geheel in strijd met de karakteristieke eigenschappen van den mitrailleur. Het verkrij gen van het vuuroverwicht is een min of meer langdurig proces, dat zich achtereenvolgens op meerdere, steeds kleiner wordende afstanden van de verdedigende linie afspeelt en het wil mij voorkomen dat de mitrailleur met zijn maximum afstand tot het doel van 1500 M. voor werkzaam vuur, haar reusachtig munitieverbruik, haar weinige geschikt heid om over de eigen infanterie heen te vuren, haar groote kwets baarheid in het personeel, zich niet leent voor zulk een langdurig proces. Wel is waar zegt punt 61a. (4.a.) der G. H. dat men mitrail leurs kan gebruiken door ze op een bepaald punt te brengen om de eigen vuurkracht te versterken, doch bepaalt onmiddellijk daarop dat daarbij het verrassend karakter, de vuuroverval steeds in het oog moet worden gehouden en daarom zal bij den aanval een dergelijk gebruik maar zelden mogelijk zijn en zeker niet op de systematische wijze als de heer Kilian het wil, n. m. 1. het voorwaartsgaau, dus de achtereenvolgende sprongen der infanterie, dekken door vuur. Ook met stelling b. ben ik het niet eens. Hoe verloopt een aanvallend gevecht in het algemeen De verdediger heeft een linie bezet en een algemeene reserve achter gehouden. De aanvaller ontwikkelt zich tegenover de geheelo linie, doch aangezien hij niet over de geheele breedte van die linie overmacht kan stellen, kiest hij zich een gedeelte er van en verricht daarop den hoofdaanval met overmacht. Die hoofdaanval kan door de plaatselijke overmacht slagen, tenzij het den verdediger gelukt die overmacht te neutraliseeren door er voldoende reserves tegenover te plaatsen. Die oprukkende reserves zijn dus van buitengewoon veel belang, buitengewoon gevaarlijk, voor den aanvaller. Op het kritieke moment dat het hoofdaanvalspunt zich eindelijk voor den verdediger duidelijk teekent, op het moment dat de versche reserves naar het bedreigde deel der stelling oprukken, minder denkende aan dekking dan aan het tijdig ter plaatse zijn, zich in elk geval meer blootgevende dan de ingegraven voorste linie, op dat moment moet de aanvaller kunnen beschikken over een machtige, gemakkelijk ver plaatsbare vuurreserve om de aansnellende troepen verrassend met 946

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1913 | | pagina 92