Korte Mededeelingen.
[Sept. 1913.
6. Daar de militairen het krachtigste bestanddeel van het geheele
volk vormen, heeft de wijze, waarop de militaire opleiding is uitge
voerd, grooten invloed op den geest zoowel van de dorpsgemeenschap
als van het geheele volk. De moreele opvoeding in het leger
wijst de gemeenschap den weg naar vooruitgang, strekt het geheele
volk ten voorbeeld, gewent aan orde, ernst en ingetogenheid en
kan niet anders dan de geheele natie ten goede komen.
Natuurlijk hebben zij, die met de militaire opleiding belast zijn, in
de eerste plaats den strijd op het oog, maar zij moeten tevens in het
oog houden, dat met het aankweeken van goede volkseigensohappen
tegelijk goede soldateneigenschappen gevormd worden.
I. fllgemeene regels.
1. Dit voorschrift regelt de opleiding tot het gevecht in het algemeen,
waartoe het in vier hoofdstukken verdeeld is. Voor zooveel mogelijk,
vindt het ook toepassing bij de opleiding van de troepen in Korea,
Formosa, Saghalien en andere landstreken bu:ten Japan.
Andere voorschriften zijn in bewerking voor de opleiding van zie
kenverplegers, werklieden, gendarmes, muzikanten en het strafdetache-
ment.
2. Het opleidingsjaar begint den Isten December en eindigt den
laatsten November van het daarop volgende kalenderjaar.
3. Onder „redment" wordt in dit voorschrift ook verstaan een zelf
standig korps en onder „regimentscommandant" de commandant van
een zelfstandig korps.
4. De divisie- en brigadecommandanten hebben overeenkomstig de
ter zake geldende bepalingen het toezicht op de opleidingzij zorgen
echter daarbij geen inbreuk te maken op de bevoegdheid van verant
woordelijke personen.
De regimentscommandant fR. C.j is in alle opzichten verantwoorde
lijk voor den gang van de opleiding in zijn regiment; in overeenstem
ming met dit voorschrift spant hij dus al zijne krachten in om het
doel der opleiding te bereiken.
Voor het begin van het opleidingsjaar maakt de R. C. een program
ma op, dat hij met zijne ondergeschikten bespreekt, doch dat alleen
zulke onderwerpen behandelt, welke buiten de bevoegdheid van dezen
liggen.
5. Officieren en onderofficieren, maar in het bijzonder eerstgenoem-
den, zijn niet alleen aanvoerders, maar ook de onderwijzers van de
manschappen. Zij moeten niet alleen als aanvoerder kunnen optreden,
doch ook in staat zijn hun ondergeschikten hunne eigen kundigheden
bij te brengen en hen op oordeelkundige wijze te leiden en te vormen.
Door zich °de meest mogelijke moeite voor de opleiding te geven en
steeds naar nieuwe middelen te zoeken, waardoor het doel der oplei
ding des te beter bereikt worden kan, komen zij niet alleen hunne
verplichting als onderwijzer na, doeh vermeerderen zij tegelijk hunne
eigen kennis en bedrevenheid.
951