Oct. 1913.]
Enkele grepen uit de theorie
Voorbeeld: Een kanon van 7.5 cM 1/30, spoorbreedte 1.40 M.;
R-rad 1 d. M. hooger dan het L-rad. Varende met G op
4000 M. is h 6° 42'; op 6000 M. is h 12° 52'.
Gevonden wordt:
h' 6° 41' resp. 12° 50'
fout: 1' resp. 2'
z' 29' resp. 56', (tevens fout).
De fout in de hoogterichting kan dus worden verwaar
loosd in zulk een geval; die in de zijdelingsche richting, die
8-5 °/oo 34 H., resp. 16,3 °/00 98 M. te veel links geno
men is, zal zich echter sterk op de schietuitkomsten doen
gevoelen.
Uit fig. 7 en 8 volgt, dat het projectiel zijdelings steeds
afwijkt naar de zijde van het laagste rad.
Voor den zin der fouten in dé hoogterichting laat zich
niet zulk een eenvoudige, algemeen geldende regel geven.
Indien er geen CD gegeven wordt of wanneer deze, althans
in dit verband, kan worden verwaarloosd, hetgeen bij vlak-
baanveldgeschut het geval is, kan men echter zeggen, dat
scheeve radstand steeds een te kort schieten ten gevolge
heeft, hetgeen uit een eenvoudige teekening kan worden
afgeleid.
De berekeningen omtrent den invloed van scheeven radstand,
hiervóór toegepast op vuurmonden met gebogen opzetten, al
dan niet met kijker, kunnen ook worden benut, indien men
met rechte opzetten te doen heeft. Men denke zich slechts
een bol beschreven met de punt van de vizierkorrel als middel
punt; en de snijpunten van de richtas, de richtlijn, en de lijn
punt korrel-oogdop bij CD o, met dien bol zijn dan resp.
de punten K, R en H. vau fig. 6, fig. 7 en fig. 8.
De boven gevolgde methode tot oplossing van vraagstukken,
behoorende tot het gebied van de theorie van het richten,
n.l. door toepassing der boldriehoeksmeting is er eene, die
ons zelden in den steek laat, en mathematisch volkomen
zuiver is.
980