Oct. 1913]. Beschouwingen over de bereden-artillerie.
wijl de munitieaanvulling aan weinig bezwaren blootstond,
daar de verschillende slagen meer het karakter van een stel
lingoorlog dan van een veldoorlog droegen. Voorts werd door
de Russen zelden de geheele artilleriemacht in het vuur ge
bracht, en was het niet aanwezig zijn van schilden oorzaak,
dat aan verschillende batterijen zeer spoedig het zwijgen kon
worden opgelegd, waarop de niet ontdekte batterijen door
meerder munitieverbruik het te kort aan kanonnen tracht
ten te compenseeren, en naar we gezien hebben vaak met suc
ces. Verder was het voorgekomen, dat stukken met munitie
bij een terugtocht in handen der Japanners waren gevallen,
waarop de Russen later blijkbaar liever de munitie opschoten,
dan haar weer op die manier te verliezen. Ten slotte moet
het groote munitieverbruik bovendien geweten worden aan
de veie bedekte terreinen, waarin strooivuur werd afgegeven
en de vele ausreisser, die bij de buizen voorkwamen. Von
Ullrich schrijft in „Die Feuerprobe der Russischen Armee
im Kriege 1904/05" (blz. 59) „Es fiel mir auf, dasz unter
den Russischen Melinitgranaten haufige Blindganger vorka
men; ich notierte vier unter 17 Schüsse."
Hiertegenover staat, dat noch de Russische, noch de Ja-
pansche artillerie met geheel modern snelvuurgeschut bewa
pend was. Neemt men aan, dat de vuursnelheid van de Rus
sische kanonnen 4 a 5 maal die van de Duitsche veldka
nonnen van 70/71 bedraagt, dan, zegt generaal Rohne, zal
men, mede met het oog op de veranderde tactische omstan
digheden, het verbruik van de munitie in den oorlog van
Oost-Azië niet meer zoo buitengewoon groot kunnen vinden.
De vuursnelheid van onze tegenwoordige veldkanonnen over
treft die van den oorlog '04/'05 verre, de uitwerking van het
enkele schot is aanzienlijk vergroot en deze omstandigheden
zullen zeker vergrooting van het munitieverbruik ten ge
volge hebben, en we zullen daardoor zeker bij een toekom-
stigen oorlog op minstens even groote getallen mogen rekenen.
Uit deze theoretische beschouwingen, getoetst aan voor
beelden uit de practijk, blijkt dat het zaak is de voorhanden
1028