Korte Mededeelingen.
Oct. 1913.]
1038
bladen van de kaart van het Daitsche rijk, 1) alleen is instede van
de quadratische indeeling de Pruisische trapeziale indeeling aangenomen,
wat, afgezien van de parallelle verschuiving in verband met andere
gevonden waarden voor het breedte- en lengteverschil tusschen de orien-
teeringsstations, slechts een zuiver mechanische arbeid is.
Es giebt dieses Veranlassung zu der Bemerkung, das die mit Freuden be-
"grüsste Ordnung, welcke die preussische Landesaufnahme durch ihre con
sequente Trapezeintheilung in die deutsche Kartographie gebracht hat, deren
"Wertli ein ganz ausserordentlicher ist fiir ein Land von sozerrissenenGrenzen,
"nicht bedingt ist durch die Instructionen, welche für die preussischen Verhalt-
"nisse aufgestellt wurden, sondern dass z.B. das siiddeutsche Kartenmaterial
ant einfaclisten nach der wiirttembergischen Methode der neuen preussischen
"Ordnung einverleibt wird."
Aan de oorspronkelijke triangulatie van Bolinenberger kleven de
gebreken, onvermijdelijk eigen aan een haastig en niet ruim opgezet
werk 2). Yolgens een in 1869 door Professor Baur ingesteld onderzoek,
konden de oude metingen niet benut worden voor de graadmetiDg en
naar aanleiding hiervan werd in het zuidelijk deel van het koninkrjjk
langs de parallel Parijs Weenen eene verbindingstriangulatie uit
gevoerd tusschen Baden en Beieren. Ook al in verband met de
hoogere eischen te stellen aan den wiskunstigen grondslag der ka
dastrale kaarten, werd het hoofdnet uitgebreid, terwijl eene nieuwe
secundaire triangulatie tot stand kwam. Op eene oppervlakte van
19504 K. M.2 komen thans 29970 driehoekspunten voor, d. i. rond
drie punten per 2 K.jM.2
De kadasterbladen hebben eene lengte en breedte van 4000 Wur-
tembergsche voet of 1145.96 M. In den beginne werden 100 van
die bladen op 1:25000 verkleind en hierop in het terrein zorgvul
dig de horizontale vormenlijnen ingeteekend. De hellingen werden
1) Deze kaart wordt samengesteld door het topograpliisch bureau van liet
Ministerie van Oorlog.
2) Dass das Triangulierungsnetz von 1818 1840 nicht ein einheitlich Gan-
zes ist, wird bald erkannt, insbesondere fallen am Nordwestrand der Alb zwei
Lücken in den Hauptverbindungen unangenehm auf.
Diese Verhaltnisse werden begreiflich, wenn man sich des Ganges erinnert,
den Bolmenbergers Triangulierung genommen hat und vermöge der Umstande
überhaupt nehmen musste. Er war nicht in der Lage, vor beginn der Ka-
tastervermessung ein zwechmassiges, möglichst wenig Hilfspunkte umfassendes
Netz über das Land legen zu konnen, sondern war gezwungen, für die mit der
Triangulierung beginnende Detailvermessung in denjenigen Landesteilen, in
denen sich nach und nach, vermöge irgendwelcher für die Verwaltungsbehörden
(Obersteuerrat Mittnacht) massgebender Rüeksichten, angeordnet wurden, die
erforderlichen trigonometrischen Anhaltspunkte herzustellen. So musste die
Landestriangulierung stiickweise zu Ende gebracht werden, und es ist wohl
nicht zu verwundern, wenn bei aller anerkennenswerten Tüchtigkeit Bohnen-
bergers in den Grenzen solcher benachbarter Triangulierungsgebiete (z. B. an
dein oben erwachten Nordwestrand der Alb) eine Haufung von nahe bei
einander liegende Hauptpunkten, Einschaltungen kleiner Anschlussdreieeke
überhaupt ein Netz zum Vorschein kommt, welches das Geprage seines Ur-
sprungs an den Stirn tragt.
