Oct. 1913.] Boekbeoordeeling. 1160 was nog altijd onafhankelijk, wij hadden geen rechten in internationalen zin, het gevaar was dus niet denkbeeldig, dat bij den heerschenden koloniëndorst een vreemde mogendheid roet in het eten zou gooien. Atjeh had immers eerder ook al hulp van buiten ingeroepen In de laatste 2 hoofdstukken behandelt schrijver de gebeurtenissen na het Sumatra tractaat en toont aan, dat niet altijd op oordeelkundige wijze van de goede gelegenheden, om op vreedzame manier onzen in vloed in Atjeh voort te stuwen, gebruik werd gemaakt. Het opperbestuur in Nederland en dat in Indië begrepen elkaar niet, hetgeen nog meer uitkomt na de onrustbarende telegrammen van den Consul-generaal te Singapoer over vreemde inmenging. Onverwijld wil men nu handelend optreden, maar begaat daarbij de fout van overhaasting. De Vice President van den Kaad van Indië Nieuwenhuyzen wordt met een zen ding naar Atjeh belast, waarvan het einddoel moet zijn erkenning van Nederland s souvereiniteit. Een troepenmacht wordt uitgerust en zal den hoogen commissaris zoo spoedig mogelijk volgen om zijn eischen klem bij te zetten, desnoods handelend op te treden. Het begin van den reuzenstrijd tegen Atjeh is daar! Schrijver eindigt zijn 1ste deel als volgt: Was het Nederland s recht en plicht tevens de te lang reeds uitgestelde taak te aanvaarden, de omstandigheden lieten geen verder talmen toe. Belang, en het zij te onzer eer gezegd, niet een materieel als in de eerste helft der eeuw, maar een van hoogere orde, dat van zelfbehoud, dwong tot ingrijpen en moge al de vrucht van ongekende krachtsinspanning slechts langzaam, zeer langzaam zijn gerijpt, het Atjehsche volk is thans een toekomst van rustige ontwikkeling bereid, welke het de rampen van het verleden zal doen vergeten. ^ij achten het werk een aanwinst; een standaardwerk, wat betreft het ontstaan van den Atjehoorlog, vooral omdat naar objectiviteit gestreefd is door de daden der onzen te toetsen aan het oordeel van gezaghebbende schrijvers op het gebied van koloniaal en internationaal recht. De geleidelijke historische ontwikkeling van toestanden heeft ons een anderen en juisteren kijk gegeven op de uit de krijgsgeschiedenis bekende daadzaken, heeft ons den diepgewortelden haat der Atjehers te gen de Hollanders helder verklaard, ons doen begrijpen, waarom de Atjehkrijg zoo lang moest duren, zwakke punten in ons koloniaal bestuur naar waarheid doen kennen, maar heeft ons ook meer bevoegd gemaakt om over de dikwijls verwijtend gestelde vraag: Is de Atjehoorlog recht vaardig? een oordeel te vellen. Het boekwerk is lijvig, maar wij zijn het metdenschrijvereens.dat de breede opzet noodig was voor een goed begrip van de toestanden bij den aanvang van den oorlog, bovendien een reden om korter te kunnen zijn bij de behandeling van den oorlog: zeiven. De officieren van het Indische leger hebben alle reden om den heer de Klerck dankbaar te zijn voor zijn moeilijken, veelomvattenden arbeid. Red.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1913 | | pagina 100