Oct. 1913.] Cavalerie bij de achterhoede.
de heer Boon niet meegaat in mijne indeeling van de terug-
tochtsmarschen, zooals die op blz. 909 is aangegeven. Hij
schakelt die onder a genoemd geheel uit en neemt eigenlijk
alleen die terugtochtsmarschen in beschouwing, die begon
nen worden nadat reeds een inleidend gevecht had plaats
gehad. Had hij dit niet gedaan, dan zou het hem opgevallen
zijn, dat ik den afstand van 2 K. M. (getallen opgeven is altijd
gevaarlijk, dat blijkt nu weer) opgegeven heb bij de vrijwil
lige terugtochtsmarschen, waarbij dus de vijandelijke infan
terie nog in geen velden of wegen te bespeuren valt, en dan
alleen nog:
bij den aanvang van den marsch (blz. 909), en in bedekt
terrein,
terwijl op blz. 913 door mij gezegd wordt: „Mocht de af-
„stand (daardoor) grooter worden dan 3 a 4 K. M., dan zal de
„Achterhoede Comdt." enz, waaruit m. i. afdoende blijkt, dat
de heer Boon zich vergist, als hij meent, dat die 2 K. M. de
normale afstand zou zijnintegendeel het is het minimum
onder de allergunstigste omstandigheden.
Waartegen ik echter met nadruk meen te moeten opkomen
is tegen de opinie van den heer Boon, waar hij zegt, dat de
achterhoedecavalerie hare taak dient op te vatten als indirecte
beveiliging.
In de eerste plaats zij erop gewezen, dat noch ons velddienst
voorschrift, noch de gevechtshandleiding de onderscheiding
tusschen directe en indirecte beveiliging kennenwe hebben
ophelderende en beveiligende cavalerie, en deze laatste vormt
altijd een integreerend deel der veiligheidstroepen, die volgens
V. V. 29 (1) aan den te beveiligen troep zijn gebonden en
staat onder reehtstreeksch bevel van den Commandant daar
van.
Deze is in het onderhavige geval, als Commandant der
achterhoede, verantwoordelijk voor de rechtstreeksche beveili
ging der terugtrekkende colonne en moet daarvoor al de hem
tot dat doel toegestane troepen zoodanig gebruiken, dat hij
hen alle bij het telkens noodzakelijk front maken, bij de hand
1108