Oct. 1913.] Eenige beschouwingen over de
Bij het Hollandsche, Fransche, Duitsche en vermoedelijk
ook bij de meeste andere legers wordt deze aanslaghoogte
gesteld op 1.40 M.
De reden, waarom wij eene zooveel kleinere hoogte nemen,
zal waarschijnlijk berusten op de kleinere lichaamsgestalte van
den Inlandschen soldaat vergeleken bij die van den Europeeschen.
Of werkelijk nu het Inlandsche element in het leger ge
middeld 2 dM. kleiner is, dan het Europe esche, valt zoo
dadelijk moeilijk uit te maken, maar wel is na te gaan of de schiet-
houding bij eene loopgraaf van 1.20 M. diepte gemakkelijk is.
En dan gelooven we, dat menigeen reeds tot de conclusie
is gekomen, dat zulks bij 1.20 M. diepte zeker wel allerminst
het geval is, en dat zeer dikwijls, ter wille van eene gemak
kelijker houding, de schutter zijne standplaats nog wel een
beetje zal moeten uitdiepen.
Van overwegend nadeel achten we deze geringe aanslag
hoogte evenwel niet; meerdere arbeid wordt er in ieder ge
val niet aan ten koste gelegd. Eene te diepe ingraving geeft
eerder aanleiding tot te hoog schieten, hetgeen ook een niet
te onderschatten nadeel is. Toch blijft het gewenscht, dat
ieder man er op gewezen wordt, dat hij ter wille van eene
gemakkelijker houding, zijn standplaats aan de vuurlijn nog ver
der zóó diep moet uitgraven als wenschelijk blijkt.
Waar echter de Europeesche sectie eener compagnie, al
thans bij de eerste bezetting der loopgraven, niet vermengd
strijdt met de Inlandsche sectiën en dus een afzonderlijk
gedeelte van de loopgraaf bezet, bestaat er geen reden om
ook daarvoor de geringe aanslaghoogte van 1.20M. te
nemen.
Wenschelijk lijkt het daarom om voor eene Europeesche
bezetting de aanslaghoogte te nemen, die overal elders voor
een Europeeschen soldaat is vastgesteld, n. 1. 1.40 M.
Aannemende nu, dat de hoogte van de vuurlijn vastge
steld is op 0.45 M., dan verkrijgt men in verband daarmede
bij eene aanslaghoogte van 1.40 M., het profiel voorgesteld
in figuur 1.
1128