Oct. 1913.]
Eenige beschouwingen over de
zoogenaamde laagsgewijze uitgraven minder wenschelijk.
Veel meer voelen wij er voor, dat ieder man begint met
zich zelf al dadelijk door ingraving te dekken, zoodat, mocht
onverwacht de vijand verschijnen, reeds eenige dekking aanwe
zig is. Dat er dan voorloopig stukken grond tusschen de gravers
blijven staan, behoeft niet als een nadeel te worden beschouwd.
Om een idee te krijgen van den tijd, die in Indisch terrein
noodig is voor het gereedkomen van de profielen 1 en 2,
werd door ons op kleine schaal een proef genomen.
a. Eene brigade Europeanen werkte op de hiervoor beschre
ven wijze aan een loopgraaf volgens profiel No 1. Ieder
man beschikte over een patjolpik. De grond was zeer hard
en kurkdroog. Stukje voor stukje moest de harde bovenkorst
worden weggekapt. Met den patjolpik kon geen voldoende
kracht worden gezet. Na twee uur werken was men nog niet
gekomen tot de diepte voor knielende schutters. Aangenomen
werd, dat na die twee uur beschikking werd gekregen over
groot pioniergereedschap, waarna men merkbaar vlugger
voortwerkte.
b. Eene brigade Inlanders werkte aan profiel No 2. Ieder
man beschikte over een patjolpik, terwijl bovendien over de
loopgraaf verdeeld waren, 1 pikhouweel, 1 schop en 2 patjols.
De grond was iets minder moeilijk dan de in a bedoelde. De
pikhouweel bewees al dadelijk goede diensten bij het los
hakken van de harde bovenkorst.
Na twee en half uur was de gewenschte diepte bereikt
en kon aan het afwerken, maskeeren enz. begonnen worden.
c. Eene brigade Inlanders werkte aan profiel No. 2.
Ieder man beschikte over een stuk groot pioniergereedschap,
patjol of schop. Verder was er een pikhouweel aanwezig. De
grond was ongeveer van dezelfde hoedanigheid als die in b.
bedoeld. Na twee uur was de vereischte diepte bereikt en kon
aan het afwerken begonnen worden. De wanden der binnen
gracht konden bijna loodrecht worden afgestoken, zonder ge
vaar voor instorten.
De hierboven beschreven oefeningen hadden niet ten doel
1134