Jan. 1914.]
Uit de practijk.
Om de aandacht er op te vestigen, wil ik hier eenige zaken
opsommen die m.i. dringend beoefend moeten worden:
a. het vechten tegen een met klewang en rentjong ge-
wapenden tegenstander (Atjeher);
b. het vechten tegen een met de lans gewapenden tegen
stander (Boegineesch).
ad a. De klewang is bij onzen tegenstander altijd een
slagwapen en daarom vrij gemakkelijk af te weren. Wanneer
men na de afwering een korte nahouw naar het hoofd— of
liefst dé keel doet, is de tegenstander er als regel al bij.
Geheel andere tactiek wordt toegepast zoo de vijand boven
dien de rentjong voert. Als regel gebruikt hij dan de klewang
om de aandacht te trekken, terwijl de rentjong het werk doet.
Dit gelukt dan ook maar al te vaak. Wij moeten onze fuseliers
er aan wennen klewanghouwen met de karabijn af te weren
en de rentjong steken met de klewangsteek of houw te voor
komen. We moeten onze soldaten inprenten, dat de klewang-
houw bijna nooit doodelijk, de rentjongsteek daarentegen bijna
altijd doodelijk is.
Niemand is daar meer van overtuigd dan onze vijand zelf,
vandaar dat hij met de klewang tracht af te leiden en met de
rentjong steekt.
Tijdens het vechten, dat op de meest geaccidenteerde ter
reinen moet worden beoefend, verplaatsen de strijders zich
zoo als dat terrein toelaat. Sprongen in alle richtingen en van
verschillende grootte kunnen bijna altijd worden toegepast
en dienen zoowel om den slag of steek te ontwijken als om
dichter op te sluiten tot het toebrengen van steek of houw.
Liefst altijd steken, omdat de steek veel vlugger zit, veel
onverwachter komt, moeilijker wordt afgeweerd en ten slotte
bijna altijd buiten gevecht stelt.
ad. b. tegen lanssteken, die de Boeginees n. b. ook rugge
lings (b. v. als hij achtervolgd wordt) weet te geven, dient
als afwering de slag of zijsprong onmiddellijk gevolgd door
een sprong om dicht op te sluiten, waarop met de klewang
gestoken of geslagen kan worden.
64