Iets over de Oude Academie. Feb. 1914.] Goed, vruchtbaar onderwijs behoeft in de allereerste plaats kundige, bekwame opvoedkundige onderwijzers, die de gelukkige gegevens bezitten om hun weten tot het weten van anderen te maken. Doceeren is een kunst, misschien een wetenschap op zichzelf. Beschikt nu de academie over louter zulke leeraren? Neen! Kan zij er over beschik ken? Waarschijnlijk wel, wanneer er minder geschipperd werd, wan neer hoogere, meer bepaalde en uitsluitende eischen gesteld werden, wanneer er minder aandacht werd geschonken aan zaken, buiten het onderwijs staande, 'aan persoonlijke belangen, aan zuinigheids bevliegingen en méér, vollediger aandacht gewijd werd aan het on derwijs zelf. Het is volstrekt niet noodig, het is zelfs in 't geheel niet gewenscht, dat de aanstaande infanteristen tot wetenschappe lijke kamerstudenten worden opgekweekt. Maar het militaire wéten, waarover tegenwoordig ook een subaltern officier der infanterie moet kunnen beschikken, is juist in de laatste jaren van dien aard gewor den, dat op de academie een zeer stevige en hechte basis moet worden gelegd, dat men op de academie den aanstaanden officier liefde en ambitie voor die wetenschap moét bijbrengen, teneinde er zeker van te zijn, dat hij ook na het verlaten van de schoolbanken van zaal 35, of 25 of 23, z 'n vakkennis zal uitbreiden en de literatuur over z'n vak met vrucht zal bijhouden en zal kunnen bijhouden. Die zekerheid nu geeft alleen een aantrekkelijk, een nimmer dor, een opvoedkundig, een hoogstaand onderwijs: er kan nooit genoeg zorg aan het zetten van de kern worden besteed. Neem een vak als tactiek alpha en omega voor een infanterie- officier. Wie geven het in deze militaire wetenschap bij uitnemend heid? Zijn het officieren, die in de eerste plaats tactische kranen zijn en in de tweede plaats goede onderwijzers, d. z. onderwijzers, die het onderwijs aantrekkelijk en dus vruchtdragend maken, die aan anderen kunnen geven, wat zij zelf bezitten? Er zijn er maar ze behooren tot de zeldzame uitzonderingen. In mijn tijd gaven 4 officieren les in de tactiek en onder die vier was er slechts één, die bij 21 leerlingen ambitie voor het vak kweekte. De leerlingen van de 3 anderen vonden het een „dood vak", vosten hun repe tities woordelijk uit Hoogeboom en Pop, knapten een uiltje onder de les, die zich bepaalde tot het vertellen van 't geen er in het boek stond, lazen onder de bank een novelletje en vervloekten 't geen hun brood én zout èn boter samen zijn moest. En toch, buiten de les, 110

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1914 | | pagina 22