De organen der luchtverkenningen in Indië. [Feb. 1914.
is, en naar welk punt c.q. punten van den Javawal de vloot wordt
gedirigeerd.
Het is de groote vraag of de marine omtrent die punten voldoende
opheldering zal kunnen geven. Alvorens toch tot den overvoer
van een transportvloot naar Java of een in de buurt gelegen con
centratiepunt te besluiten, zal of de vijandelijke vloot de onze hebben
vernietigd, of, zoo onze marine er wellicht in mocht geslaagd zijn,
zich aan een beslissenden strijd te onttrekken, de transportvloot der
mate gedekt worden door overmachtige marine, zoowel tot bevei-
liging als tot het beletten der strategische verkenning, dat van
ontsluiering van 'svijands plannen door onze marine weinig te
verwachten is en zal men reeds tevreden moeten zijn wanneer op
een gegeven oogenblik langs draadloos telegrafischen weg bericht
wordt ontvangen, dat verkenningsorganen van de marine op een
bepaalde plaats door overmacht zijn verjaagd.
De kustbewakingsdetachementen kunnen dan op hun hoede zijn
en van verschillende, zich daartoe leenende, punten aan de kust,
turen naar de komende vloot.
Wanneer is nu te verwachten dat daaromtrent berichten zullen
binnenkomen? Al dadelijk kan gezegd worden, dat, als de vijandelijke
vloot van den nacht gebruik maakt om met gedoofde lichten de
kust te naderen, de vloot reeds dicht bij die kust zal zijn wanneer
de detachementen het bemerken. Doch ook overdag zal betrekkelijk
kort voordat de vloot ten anker gaat, daarvan bericht kunnen wor
den gezonden. Volgens Spruyt lezing over landingen in de ver-
eeniging tot beoefening van de Krijgswetenschap—zal de betrekkelijke
melding pas zijn te doen als de vloot nog slechts 18 K. M. uit de
kust is. Dit zal wel een gemiddelde zijn; d'e afstand neemt nl. toe
met de hoogte, waarop de waarnemer zich boven den zeespiegel
verheft. Bij eene hoogte van 10, 50, 100, 200, 500 en 1000 M.
bedraagt nl. de straal van het gezichtsveld 12, 27, 37, 55, 85 en
120 K. M. Nu zijn hooge waarnemingspunten aan de kust, die over
het algemeen vrij laag is, zeldzaam en zeer zeker op die kustge-
deelten, die voor eene landing in aanmerking komen. Zelfs al houdt
men rekening met het feit, dat de masten der schepen zijn te zien,
voordat het schip zelf in het gezichtsveld komt, mag worden aan
genomen, dat over dag een bericht betreffende de nadering van een
vloot, hoogstens een paar uur vóór het ten anker gaan kan worden
121
I. M. T. 1914. 9.