De organen der luchtverkenningen in Indië. [Feb. 1914.
ballons en het minst voor waarnemers in vliegtuigen en luchtschepen,
die zich kunnen verplaatsen tot boven het te verkennen doel.
Zooals reeds gezegd, kan niet worden aangegeven in welke mate
de nevels voorkomen, leder zal echter wel weten, dat de waar
neming vooral 's morgens van nevels veel te lijden kan hebben,
dus juist op een gedeelte van den dag, dat, wat de windsnelheid
betreft, voor de waarnemingen gunstig is.
Waar hiervoor de wind- en weersgesteldheid werden besproken,
mogen ten slotte niet onvermeld blijven, de hier in Indië vooral'
voor de vliegtuigen zeer hinderlijke remous boven rivieren enz.,
waarvan op groote hoogte de bezwaren echter minder worden
gevoeld.
Behalve van de weersgesteldheid hangt het van den luchtverken-
ningsdienst te verwachten resultaat af van hetgeen op verschillende
afstanden is waar te nemen en van den afstand, waarop verschillende
verkenningsafdeelingen het vijandelijk doel niet ongestraft kunnen
naderen.
Proeven hebben aangetoond, dat men op 5 K. M. nog enkele
personen en ruiters kan onderscheiden,
op 7 K. M. patrouilles in gesloten orde en voertuigen,
op 12 K. M. compagnieën,
op 20 K. M. treindetachementen en spoorbanen,
op 40 K. M. groote huizengroepen.
Blijkens punt 19 (3) van de G. H. zal uit kabelballons slechts
kunnen worden waargenomen op afstanden tusschen 3—7 K. M.
(op zee zijn schepen natuurlijk veel verder waar te nemen, waarvoor
verwezen wordt naar de gegevens van het gezichtsveld bij verschil
lende stijghoogten).
Vliegtuigen moeten, zooals de Italiaansch-Turksche en de Bal
kanoorlog hebben geleerd, op 1000—1200 M. hoogte vliegen, willen
zij niet door vijandelijk vuur getroffen worden, doch kunnen dan
ook, ter waarneming, over het doel heenvliegen. Luchtschepen
moeten onder die omstandigheden minstens een hoogte bereikt
hebben van 2 K. M.
Alvorens nu na te gaan in hoeverre, rekening houdende met de
vorenomschreven factoren, zoowel de strategische als de tactische
125