De „Proeve eener verklaring- van de af=
wijking van het schot bij het schieten
met de bajonet op het geweer, door
F. J. C. Baron van Hardenbroek
van Ammerstol" nader
beschouwd.
Het in de Januari-aflevering onder bovengenoemden titel voor
komende geeft mij aanleiding, of beter uitgedrukt, legt mij als oud
leerling van den ballistischen cursus aan de Normaalschietschool
de verplichting op, het daarin behandelde onderwerp eens nader
te beschouwen. Hoewel ik het critiseeren en afbreken van iemands
beweringen nu juist niet tot de aangenaamste soort werk reken, kan
ik het ditmaal niet nalaten, waar het artikeltje eene verklaring geeft,
die bij vluchtige beschouwing zeer aannemelijk schijnt, doch
van welke verklaring bij grondige bestudeering niets overblijft.
Niet iedereen heeft echter voldoende voorbereiding op wiskundig
en ballistisch gebied om den schijn te doorzien, zoodat een deel
van het officierskorps door dit artikel op een geheel verkeerden
weg zou geleid worden.
In de eerste plaats dan de verklaring van het ontstaan van den
opslaghoek, ten rechte trillingshoek. Het feit, dat vroeger de
meeste geweren een opslaghoek vertoonden, heeft geleid tot de
verkeerde meening, dat zulks het gevolg zou zijn van den vorm
der lade. Reeds lang echter is deze theorie verlaten, als zijnde
niet in overeenstemming met de geconstateerde feiten.
Voortredeneerende op schrijvers theorie, dat „de opslaghoek
„wordt veroorzaakt door een koppel, waarvan de kracht de resul
tante der trillingen is, (veroorzaakt door het afgaan van het schot)
„en de arm bepaald wordt door den loodrechten afstand van het
„draaipunt (de schouderholte) tot de denkbeeldige lijn, welke door
„het zwaartepunt van het geweer evenwijdig aan de zielas wordt
„getrokken", kunnen we deze toepassen op de karabijn. De massa
is kleiner en veel dichter bij het zwaartepunt gelegen, eveneens
dichter bij het draaipunt, de kracht blijft vrijwel gelijk evenals de
arm van het koppel, daar de vorm van de kolf der karabijn over-
132